Dutch
Detailed Translations for bezwendelen from Dutch to Spanish
bezwendelen:
-
bezwendelen (bedonderen)
timar; despistar; defraudar; hacer una mala jugada-
timar verbe
-
despistar verbe
-
defraudar verbe
-
hacer una mala jugada verbe
-
Conjugations for bezwendelen:
o.t.t.
- bezwendel
- bezwendelt
- bezwendelt
- bezwendelen
- bezwendelen
- bezwendelen
o.v.t.
- bezwendelde
- bezwendelde
- bezwendelde
- bezwendelden
- bezwendelden
- bezwendelden
v.t.t.
- heb bezwendeld
- hebt bezwendeld
- heeft bezwendeld
- hebben bezwendeld
- hebben bezwendeld
- hebben bezwendeld
v.v.t.
- had bezwendeld
- had bezwendeld
- had bezwendeld
- hadden bezwendeld
- hadden bezwendeld
- hadden bezwendeld
o.t.t.t.
- zal bezwendelen
- zult bezwendelen
- zal bezwendelen
- zullen bezwendelen
- zullen bezwendelen
- zullen bezwendelen
o.v.t.t.
- zou bezwendelen
- zou bezwendelen
- zou bezwendelen
- zouden bezwendelen
- zouden bezwendelen
- zouden bezwendelen
diversen
- bezwendel!
- bezwendelt!
- bezwendeld
- bezwendelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze