Dutch
Detailed Translations for bijtrekken from Dutch to Spanish
bijtrekken:
-
bijtrekken (naartoe trekken; erbij trekken)
Conjugations for bijtrekken:
o.t.t.
- trek bij
- trekt bij
- trekt bij
- trekken bij
- trekken bij
- trekken bij
o.v.t.
- trok bij
- trok bij
- trok bij
- trokken bij
- trokken bij
- trokken bij
v.t.t.
- ben bijgetrokken
- bent bijgetrokken
- is bijgetrokken
- zijn bijgetrokken
- zijn bijgetrokken
- zijn bijgetrokken
v.v.t.
- was bijgetrokken
- was bijgetrokken
- was bijgetrokken
- waren bijgetrokken
- waren bijgetrokken
- waren bijgetrokken
o.t.t.t.
- zal bijtrekken
- zult bijtrekken
- zal bijtrekken
- zullen bijtrekken
- zullen bijtrekken
- zullen bijtrekken
o.v.t.t.
- zou bijtrekken
- zou bijtrekken
- zou bijtrekken
- zouden bijtrekken
- zouden bijtrekken
- zouden bijtrekken
diversen
- trek bij!
- trekt bij!
- bijgetrokken
- bijtrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bijtrekken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
atraer | lokken; verleiden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
atraer | bijtrekken; erbij trekken; naartoe trekken | aantrekken; dichtbijlokken; lokken; naar zich toe trekken; rekruteren; ronselen; rukken; sleuren; tevoorschijn lokken; trekken |