Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. binnenspringen:


Dutch

Detailed Translations for binnenspringen from Dutch to Spanish

binnenspringen:

binnenspringen verbe (spring binnen, springt binnen, sprong binnen, sprongen binnen, binnengesprongen)

  1. binnenspringen

Conjugations for binnenspringen:

o.t.t.
  1. spring binnen
  2. springt binnen
  3. springt binnen
  4. springen binnen
  5. springen binnen
  6. springen binnen
o.v.t.
  1. sprong binnen
  2. sprong binnen
  3. sprong binnen
  4. sprongen binnen
  5. sprongen binnen
  6. sprongen binnen
v.t.t.
  1. ben binnengesprongen
  2. bent binnengesprongen
  3. is binnengesprongen
  4. zijn binnengesprongen
  5. zijn binnengesprongen
  6. zijn binnengesprongen
v.v.t.
  1. was binnengesprongen
  2. was binnengesprongen
  3. was binnengesprongen
  4. waren binnengesprongen
  5. waren binnengesprongen
  6. waren binnengesprongen
o.t.t.t.
  1. zal binnenspringen
  2. zult binnenspringen
  3. zal binnenspringen
  4. zullen binnenspringen
  5. zullen binnenspringen
  6. zullen binnenspringen
o.v.t.t.
  1. zou binnenspringen
  2. zou binnenspringen
  3. zou binnenspringen
  4. zouden binnenspringen
  5. zouden binnenspringen
  6. zouden binnenspringen
diversen
  1. spring binnen!
  2. springt binnen!
  3. binnengesprongen
  4. binnenspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for binnenspringen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
asaltar binnenspringen aanvallen; afstormen op; attaqueren; belegeren; beroven; bestormen; doordrijven; geweld gebruiken; iemand overvallen met iets; overrompelen; overvallen; roven; verrassen; zich aan iemand vergrijpen
presentarse de sorpresa binnenspringen