Dutch
Detailed Translations for borrel from Dutch to Spanish
borrel:
-
de borrel (glaasje jenever)
-
de borrel (neut)
-
de borrel (staande receptie)
-
de borrel (borreltje; hartversterking; opkikker; opkikkertje)
-
de borrel (informele receptie; instuif)
Translation Matrix for borrel:
Related Words for "borrel":
Synonyms for "borrel":
Related Definitions for "borrel":
borrelen:
-
borrelen (wellen)
-
borrelen (borrel pakken; een borrel drinken; neut nemen)
ir de copas; tomar una copa; tomar un aperitivo-
ir de copas verbe
-
tomar una copa verbe
-
tomar un aperitivo verbe
-
-
borrelen (zuipen; drinken)
beber mucho; beber con exceso; emborracharse; empinar el codo-
beber mucho verbe
-
beber con exceso verbe
-
emborracharse verbe
-
empinar el codo verbe
-
Conjugations for borrelen:
o.t.t.
- borrel
- borrelt
- borrelt
- borrelen
- borrelen
- borrelen
o.v.t.
- borrelde
- borrelde
- borrelde
- borrelden
- borrelden
- borrelden
v.t.t.
- heb geborreld
- hebt geborreld
- heeft geborreld
- hebben geborreld
- hebben geborreld
- hebben geborreld
v.v.t.
- had geborreld
- had geborreld
- had geborreld
- hadden geborreld
- hadden geborreld
- hadden geborreld
o.t.t.t.
- zal borrelen
- zult borrelen
- zal borrelen
- zullen borrelen
- zullen borrelen
- zullen borrelen
o.v.t.t.
- zou borrelen
- zou borrelen
- zou borrelen
- zouden borrelen
- zouden borrelen
- zouden borrelen
diversen
- borrel!
- borrelt!
- geborreld
- borrelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for borrelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
borboteo | borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel | |
burbujeo | borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel | |
hora del aperitivo | borrelen; borreluur; een borrel nemen; geborrel | |
tapeo | borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
beber con exceso | borrelen; drinken; zuipen | |
beber mucho | borrelen; drinken; zuipen | veel drinken |
brotar | borrelen; wellen | afkomstig zijn; afstammen; conveniëren; deugen; geschikt zijn; omhoog schieten; ontspruiten; op vuur pruttelen; opschieten; passen; passend zijn; pruttelen; smoren; spruiten; stammen; stoffen; sudderen; uit de grond schieten; uit ei kruipen; uitkomen; voortkomen |
emborracharse | borrelen; drinken; zuipen | bedrinken |
empinar el codo | borrelen; drinken; zuipen | |
ir de copas | borrel pakken; borrelen; een borrel drinken; neut nemen | kroeglopen |
tomar un aperitivo | borrel pakken; borrelen; een borrel drinken; neut nemen | |
tomar una copa | borrel pakken; borrelen; een borrel drinken; neut nemen |