Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. certificeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for certificeren from Dutch to Spanish

certificeren:

certificeren verbe (certificeer, certificeert, certificeerde, certificeerden, gecertificeerd)

  1. certificeren (bekrachtigen; waarmerken; bestempelen; merken)

Conjugations for certificeren:

o.t.t.
  1. certificeer
  2. certificeert
  3. certificeert
  4. certificeren
  5. certificeren
  6. certificeren
o.v.t.
  1. certificeerde
  2. certificeerde
  3. certificeerde
  4. certificeerden
  5. certificeerden
  6. certificeerden
v.t.t.
  1. heb gecertificeerd
  2. hebt gecertificeerd
  3. heeft gecertificeerd
  4. hebben gecertificeerd
  5. hebben gecertificeerd
  6. hebben gecertificeerd
v.v.t.
  1. had gecertificeerd
  2. had gecertificeerd
  3. had gecertificeerd
  4. hadden gecertificeerd
  5. hadden gecertificeerd
  6. hadden gecertificeerd
o.t.t.t.
  1. zal certificeren
  2. zult certificeren
  3. zal certificeren
  4. zullen certificeren
  5. zullen certificeren
  6. zullen certificeren
o.v.t.t.
  1. zou certificeren
  2. zou certificeren
  3. zou certificeren
  4. zouden certificeren
  5. zouden certificeren
  6. zouden certificeren
en verder
  1. is gecertificeerd
  2. zijn gecertificeerd
diversen
  1. certificeer!
  2. certificeert!
  3. gecertificeerd
  4. certificerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for certificeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
ver aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken
VerbRelated TranslationsOther Translations
acreditar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken borg staan; crediteren; instaan; ratificeren
observar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aanblikken; aankijken; aanmerken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; schouwen; signaleren; staren; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
pegar un sello bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken
percatarse de bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aanschouwen; bekijken; bemerken; gadeslaan; gewaarworden; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; toekijken; toezien; turen; waarnemen; zien
precintar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken verzegelen
ratificar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken ratificeren; toestemmen in
rubricar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aftekenen; contrasteren; paraferen; rubriceren
sellar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken afstempelen; bezegelen; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen; toedoen; toetrekken; van zegel voorzien; verzegelen
señalar bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aanmerken; aanschouwen; bekijken; bemerken; berispen; gewaarworden; kijken; manen; merken; onderscheiden; onderstrepen; ontwaren; opmerken; seinen; signalen geven; signaleren; staren; terechtwijzen; turen; vermanen; waarnemen; waarschuwen; wijzen naar; zien
ver bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken aankijken; aanschouwen; bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; toeschouwen; turen; voelen; waarnemen; weergeven; zien

Wiktionary Translations for certificeren:

certificeren
verb
  1. het officieel verklaren dat iets geldig is of voldoet aan een norm (zwart op wit geven)

Cross Translation:
FromToVia
certificeren atestar; atestiguar attestercertifier un fait, soit de vif voix, soit par écrit.
certificeren probar; demostrar démontrerprouver d’une manière évidente et convaincante.
certificeren atestiguar; testificar témoignerporter témoignage, servir de témoin.