Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. dichtkurken:


Dutch

Detailed Translations for dichtkurken from Dutch to Spanish

dichtkurken:

dichtkurken verbe (kurk dicht, kurkt dicht, kurkte dicht, kurkten dicht, dichtgekurkt)

  1. dichtkurken

Conjugations for dichtkurken:

o.t.t.
  1. kurk dicht
  2. kurkt dicht
  3. kurkt dicht
  4. kurken dicht
  5. kurken dicht
  6. kurken dicht
o.v.t.
  1. kurkte dicht
  2. kurkte dicht
  3. kurkte dicht
  4. kurkten dicht
  5. kurkten dicht
  6. kurkten dicht
v.t.t.
  1. heb dichtgekurkt
  2. hebt dichtgekurkt
  3. heeft dichtgekurkt
  4. hebben dichtgekurkt
  5. hebben dichtgekurkt
  6. hebben dichtgekurkt
v.v.t.
  1. had dichtgekurkt
  2. had dichtgekurkt
  3. had dichtgekurkt
  4. hadden dichtgekurkt
  5. hadden dichtgekurkt
  6. hadden dichtgekurkt
o.t.t.t.
  1. zal dichtkurken
  2. zult dichtkurken
  3. zal dichtkurken
  4. zullen dichtkurken
  5. zullen dichtkurken
  6. zullen dichtkurken
o.v.t.t.
  1. zou dichtkurken
  2. zou dichtkurken
  3. zou dichtkurken
  4. zouden dichtkurken
  5. zouden dichtkurken
  6. zouden dichtkurken
en verder
  1. is dichtgekurkt
  2. zijn dichtgekurkt
diversen
  1. kurk dicht!
  2. kurkt dicht!
  3. dichtgekurkt
  4. dichtkurkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dichtkurken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
cerrar con tapón dichtkurken
taponar dichtkurken gaten dichten; halt houden; stoppen