Dutch
Detailed Translations for doorspreken from Dutch to Spanish
doorspreken:
-
doorspreken (bespreken; bediscussiëren; praten over; bepraten; doorpraten)
discutir; deliberar; hacer una reseñade; hablar de; hablar sobre; debatir; hacer cambiar de opinión; criticar; persuadir; discutir sobre; deliberar sobre; hacer una crítica de-
discutir verbe
-
deliberar verbe
-
hacer una reseñade verbe
-
hablar de verbe
-
hablar sobre verbe
-
debatir verbe
-
hacer cambiar de opinión verbe
-
criticar verbe
-
persuadir verbe
-
discutir sobre verbe
-
deliberar sobre verbe
-
hacer una crítica de verbe
-
-
doorspreken (overleg voeren)
Conjugations for doorspreken:
o.t.t.
- spreek door
- spreekt door
- spreekt door
- spreken door
- spreken door
- spreken door
o.v.t.
- sprak door
- sprak door
- sprak door
- spraken door
- spraken door
- spraken door
v.t.t.
- heb doorgesproken
- hebt doorgesproken
- heeft doorgesproken
- hebben doorgesproken
- hebben doorgesproken
- hebben doorgesproken
v.v.t.
- had doorgesproken
- had doorgesproken
- had doorgesproken
- hadden doorgesproken
- hadden doorgesproken
- hadden doorgesproken
o.t.t.t.
- zal doorspreken
- zult doorspreken
- zal doorspreken
- zullen doorspreken
- zullen doorspreken
- zullen doorspreken
o.v.t.t.
- zou doorspreken
- zou doorspreken
- zou doorspreken
- zouden doorspreken
- zouden doorspreken
- zouden doorspreken
en verder
- is doorgesproken
- zijn doorgesproken
diversen
- spreek door!
- spreekt door!
- doorgesproken
- doorsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze