Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- doorzagen:
- doorzien:
-
Wiktionary:
- doorzien → repasar, examinar, revisar, calar, penetrar, penetrarse, comprender
- doorzien → adivinar
Dutch
Detailed Translations for doorzagen from Dutch to Spanish
doorzagen:
-
doorzagen (doorvragen; uitvragen)
Conjugations for doorzagen:
o.t.t.
- doorzaag
- doorzaagt
- doorzaagt
- doorzagen
- doorzagen
- doorzagen
o.v.t.
- doorzaagde
- doorzaagde
- doorzaagde
- doorzaagden
- doorzaagden
- doorzaagden
v.t.t.
- heb doorzaagd
- hebt doorzaagd
- heeft doorzaagd
- hebben doorzaagd
- hebben doorzaagd
- hebben doorzaagd
v.v.t.
- had doorzaagd
- had doorzaagd
- had doorzaagd
- hadden doorzaagd
- hadden doorzaagd
- hadden doorzaagd
o.t.t.t.
- zal doorzagen
- zult doorzagen
- zal doorzagen
- zullen doorzagen
- zullen doorzagen
- zullen doorzagen
o.v.t.t.
- zou doorzagen
- zou doorzagen
- zou doorzagen
- zouden doorzagen
- zouden doorzagen
- zouden doorzagen
en verder
- is doorzaagd
- zijn doorzaagd
diversen
- doorzaag!
- doorzaagt!
- doorzaagd
- doorzagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for doorzagen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
interrogar | doorvragen; doorzagen; uitvragen | interpelleren; ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren |
seguir preguntando | doorvragen; doorzagen; uitvragen |
doorzien:
-
doorzien (beseffen; realiseren; onderkennen; inzien)
comprender; darse cuenta de; reconocer; entender; concebir; calar; distinguir-
comprender verbe
-
darse cuenta de verbe
-
reconocer verbe
-
entender verbe
-
concebir verbe
-
calar verbe
-
distinguir verbe
-
-
doorzien (doorhebben)
comprender; caer en la cuenta de; entender; ver el juego-
comprender verbe
-
caer en la cuenta de verbe
-
entender verbe
-
ver el juego verbe
-
Conjugations for doorzien:
o.t.t.
- doorzie
- doorziet
- doorziet
- doorzien
- doorzien
- doorzien
o.v.t.
- doorzag
- doorzag
- doorzag
- doorzagen
- doorzagen
- doorzagen
v.t.t.
- heb doorzien
- hebt doorzien
- heeft doorzien
- hebben doorzien
- hebben doorzien
- hebben doorzien
v.v.t.
- had doorzien
- had doorzien
- had doorzien
- hadden doorzien
- hadden doorzien
- hadden doorzien
o.t.t.t.
- zal doorzien
- zult doorzien
- zal doorzien
- zullen doorzien
- zullen doorzien
- zullen doorzien
o.v.t.t.
- zou doorzien
- zou doorzien
- zou doorzien
- zouden doorzien
- zouden doorzien
- zouden doorzien
diversen
- doorzie!
- doorziet!
- doorzien
- doorziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
doorzien (doorgrond)