Dutch
Detailed Translations for een naam geven from Dutch to Spanish
een naam geven:
een naam geven verbe (geef een naam, geeft een naam, gaf een naam, gaven een naam, een naam gegeven)
Conjugations for een naam geven:
o.t.t.
- geef een naam
- geeft een naam
- geeft een naam
- geven een naam
- geven een naam
- geven een naam
o.v.t.
- gaf een naam
- gaf een naam
- gaf een naam
- gaven een naam
- gaven een naam
- gaven een naam
v.t.t.
- heb een naam gegeven
- hebt een naam gegeven
- heeft een naam gegeven
- hebben een naam gegeven
- hebben een naam gegeven
- hebben een naam gegeven
v.v.t.
- had een naam gegeven
- had een naam gegeven
- had een naam gegeven
- hadden een naam gegeven
- hadden een naam gegeven
- hadden een naam gegeven
o.t.t.t.
- zal een naam geven
- zult een naam geven
- zal een naam geven
- zullen een naam geven
- zullen een naam geven
- zullen een naam geven
o.v.t.t.
- zou een naam geven
- zou een naam geven
- zou een naam geven
- zouden een naam geven
- zouden een naam geven
- zouden een naam geven
diversen
- geef een naam!
- geeft een naam!
- een naam gegeven
- een naam gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for een naam geven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
llamar | aanbellen; bellen; wegroepen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
calificar | benoemen; een naam geven; noemen; vernoemen | benoemen; bestempelen; betitelen; kwalificeren; prijzen; van een prijs voorzien |
llamar | benoemen; een naam geven; noemen; vernoemen | aanbellen; aanroepen; aanschrijven; aanzeggen; bellen; benoemen; bestempelen; betitelen; door de telefoon praten; erbij halen; erbij roepen; erbij zeggen; iemand opbellen; inroepen; inviteren; kennis geven; konde doen; laten komen; noemen; ontbieden; opbellen; oproepen; sommeren; telefoneren; telefoontje plegen; tevoorschijn roepen; vermelden |
nombrar | benoemen; een naam geven; noemen; vernoemen | aanbevelen; aanmerken; aanraden; aanstellen; benoemen; beroepen; bestempelen; betitelen; erbij zeggen; iemand recommanderen; in functie aanstellen; installeren; noemen; nomineren; op het oog hebben; vermelden; voordragen |
External Machine Translations: