Dutch
Detailed Translations for frapperen from Dutch to Spanish
frapperen:
-
frapperen
Conjugations for frapperen:
o.t.t.
- frappeer
- frappeert
- frappeert
- frapperen
- frapperen
- frapperen
o.v.t.
- frappeerde
- frappeerde
- frappeerde
- frappeerden
- frappeerden
- frappeerden
v.t.t.
- heb gefrappeerd
- hebt gefrappeerd
- heeft gefrappeerd
- hebben gefrappeerd
- hebben gefrappeerd
- hebben gefrappeerd
v.v.t.
- had gefrappeerd
- had gefrappeerd
- had gefrappeerd
- hadden gefrappeerd
- hadden gefrappeerd
- hadden gefrappeerd
o.t.t.t.
- zal frapperen
- zult frapperen
- zal frapperen
- zullen frapperen
- zullen frapperen
- zullen frapperen
o.v.t.t.
- zou frapperen
- zou frapperen
- zou frapperen
- zouden frapperen
- zouden frapperen
- zouden frapperen
diversen
- frappeer!
- frappeert!
- gefrappeerd
- frapperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for frapperen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
extrañar | frapperen | |
sorprender | frapperen | afluisteren; afsteken; betrappen; eruit springen; iemand overvallen met iets; iets onverwachts doen; in het oog lopen; opvallen; overrompelen; overvallen; snappen; uitspringen; uitsteken; verrassen |