Dutch
Detailed Translations for fungerend from Dutch to Spanish
fungerend:
-
fungerend
Translation Matrix for fungerend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
interino | hulpkracht; invaller; noodhulp | |
suplente | invalster; plaatsvervanger; representant; substituut; vertegenwoordiger | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
en función de | fungerend | handelend |
interino | fungerend | handelend; loco-; plaatsvervangend; waarnemend |
suplente | fungerend | handelend; loco-; plaatsvervangend; waarnemend |
fungeren:
-
fungeren (optreden als)
estar en funciones de; actuar; presentarse-
estar en funciones de verbe
-
actuar verbe
-
presentarse verbe
-
Conjugations for fungeren:
o.t.t.
- fungeer
- fungeert
- fungeert
- fungeren
- fungeren
- fungeren
o.v.t.
- fungeerde
- fungeerde
- fungeerde
- fungeerden
- fungeerden
- fungeerden
v.t.t.
- heb gefungeerd
- hebt gefungeerd
- heeft gefungeerd
- hebben gefungeerd
- hebben gefungeerd
- hebben gefungeerd
v.v.t.
- had gefungeerd
- had gefungeerd
- had gefungeerd
- hadden gefungeerd
- hadden gefungeerd
- hadden gefungeerd
o.t.t.t.
- zal fungeren
- zult fungeren
- zal fungeren
- zullen fungeren
- zullen fungeren
- zullen fungeren
o.v.t.t.
- zou fungeren
- zou fungeren
- zou fungeren
- zouden fungeren
- zouden fungeren
- zouden fungeren
diversen
- fungeer!
- fungeert!
- gefungeerd
- fungerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fungeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
presentarse | verschijnen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
actuar | fungeren; optreden als | acteren; doen; doen alsof; dramatiseren; een prestatie leveren; figureren; handelen; optreden; performen; presteren; spelen; toneelspelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; zich aanstellen |
estar en funciones de | fungeren; optreden als | |
presentarse | fungeren; optreden als | aan het licht komen; boven water komen; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; oprijzen; opwachting maken; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorwaarts treden; weer verschijnen |