Dutch

Detailed Translations for geloof from Dutch to Spanish

geloof:

geloof [het ~] nom

  1. het geloof (geloofsovertuiging; gezindheid; confessie; gezindte)
    la religión; el crédito; la convicción religiosa; el culto; la creencias; la doctrina; la creencia; la inclinación; la convicciones
  2. het geloof (fiducie; vertrouwen; confidentie)
    la confianza; la convicción; la fe; la creencia
  3. het geloof (godsdienst; religie)
    la religión; la convicción religiosa; la creencia; el culto; la convicciones religiosas; la convicciones; la creencias

Translation Matrix for geloof:

NounRelated TranslationsOther Translations
confianza confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit; vertrouwen
convicciones confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; godsdienst; religie filosofie; wijsbegeerte
convicciones religiosas geloof; godsdienst; religie
convicción confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen gezindheid; mening; opinie; overtuigdheid; overtuiging; vaststaande mening
convicción religiosa confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; godsdienst; religie
creencia confessie; confidentie; fiducie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; godsdienst; religie; vertrouwen droombeeld; hersenschim; illusie; schijnbeeld; waan
creencias confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; godsdienst; religie filosofie; wijsbegeerte
crédito confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte bezit; bezitting; bezittingen; credit; eigendom; geldlening; geldverstrekking; goederen; have; hypotheek; krediet; kredietverlening; lening
culto confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; godsdienst; religie aanbidden; beschaafde; cultus; eerbied; eerbiedigen; godsdienstoefening; godsdienstplechtigheid; godsverering; verering; verheerlijking; verheffen
doctrina confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte geloofsleer; leer; leerstelling; leerstelsel; leerstuk; leersysteem; lering
fe confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen
inclinación confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte afgang; berm; buiging; declinatie; dijkhelling; draaiing; genegenheid; geneigdheid; gerichtheid; gerichtheid op; gezindheid; glooiing; hang; helling; inclinatie; inzakking; kromming; neiging; nijging; oriëntatie; oriëntatie op; overtuiging; scheefheid; scheefte; schuinheid; schuinte; steilte; talud; tendentie; vaststaande mening
religión confessie; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; godsdienst; religie godsdienst
ModifierRelated TranslationsOther Translations
culto alcoholisch; beschaafd; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; geestrijk; geleerd; geschoold; netjes; onderwezen; ontwikkeld; rijk aan alcohol; welgemanierd; welopgevoed

Related Definitions for "geloof":

  1. de overtuiging dat je denkt dat het waar is1
    • zijn geloof in de vooruitgang is ontroerend1
  2. vertrouwen in het bestaan van een god1
    • het christelijke geloof bestaat al vele eeuwen1

Wiktionary Translations for geloof:

geloof
noun
  1. godsdienst

Cross Translation:
FromToVia
geloof creencia belief — mental acceptance of a claim as truth
geloof crédito credence — acceptance of a belief or claim
geloof fe faith — feeling that something is true
geloof fe; creencia Glaube — religiöses Bekenntnis, Religion
geloof religión Religionim weiten Sinne: kodifizieren und/ oder auf Überlieferung beruhende Kult-/Glaubenspraxis und -Auslegung
geloof fe foi — Croyance aux vérités de la religion.
geloof religión religion — (religion) système de représentation du monde et de croyances reliant les hommes entre eux au sein de leurs communautés et les reliant à leur environnement naturel, fondé sur la foi dans l’existence de forces inconnues - appelées aussi Dieu(x) - qui lui ont d

geloof form of geloven:

geloven verbe (geloof, gelooft, geloofde, geloofden, geloofd)

  1. geloven (aannemen)

Conjugations for geloven:

o.t.t.
  1. geloof
  2. gelooft
  3. gelooft
  4. geloven
  5. geloven
  6. geloven
o.v.t.
  1. geloofde
  2. geloofde
  3. geloofde
  4. geloofden
  5. geloofden
  6. geloofden
v.t.t.
  1. heb geloofd
  2. hebt geloofd
  3. heeft geloofd
  4. hebben geloofd
  5. hebben geloofd
  6. hebben geloofd
v.v.t.
  1. had geloofd
  2. had geloofd
  3. had geloofd
  4. hadden geloofd
  5. hadden geloofd
  6. hadden geloofd
o.t.t.t.
  1. zal geloven
  2. zult geloven
  3. zal geloven
  4. zullen geloven
  5. zullen geloven
  6. zullen geloven
o.v.t.t.
  1. zou geloven
  2. zou geloven
  3. zou geloven
  4. zouden geloven
  5. zouden geloven
  6. zouden geloven
en verder
  1. ben geloofd
  2. bent geloofd
  3. is geloofd
  4. zijn geloofd
  5. zijn geloofd
  6. zijn geloofd
diversen
  1. geloof!
  2. gelooft!
  3. geloofd
  4. gelovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for geloven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
asumir aannemen; geloven aannemen; aanvaarden; accepteren; cadeau aannemen; ervan uitgaan; op zich nemen
considerar aannemen; geloven aanmerken; afwegen; bedenken; beraadslagen; beraden; beschouwen; bespiegelen; consideren; considereren; iets overwegen; in overweging nemen; nadenken; op het oog hebben; overdenken; overleggen; overpeinzen; overwegen; peinzen; raad inwinnen; zich beraden
creer aannemen; geloven inleven; invoelen; meeleven; voelen
creer en aannemen; geloven
presumir aannemen; geloven aannemen; ervan uitgaan; gissen; gissing maken; grootspreken; opscheppen; opsnijden; postuleren; raden; snoeven; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
suponer aannemen; geloven aannemen; ervan uitgaan; gissen; gissing maken; raden; speculeren op; uitgaan van; veronderstellen
- aannemen

Synonyms for "geloven":


Related Definitions for "geloven":

  1. denken dat het waar is1
    • Pim gelooft niet meer in sinterklaas1
  2. helemaal op iets of iemand vertrouwen1
    • ik geloof in de vooruitgang1

Wiktionary Translations for geloven:

geloven
verb
  1. overtuigd zijn dat iets waar is

Cross Translation:
FromToVia
geloven creer believe — to accept that someone is telling the truth (object: person)
geloven creer believe — to accept as true
geloven creer creed — believe
geloven suponer; pensar think — guess, reckon
geloven entender understand — to believe, based on information
geloven creer glaubenreligiös sein, an einen oder mehrere Gott glauben; in seinem Glauben überzeugt sein
geloven creer; suponer glauben»etwas glauben«/»glauben, dass«; subjektiv:
geloven creer; confiar glauben»jemandem glauben« (Dativ): sich auf jemanden vertrauensvoll verlassen
geloven creer; recononcer croiretenir pour véritable.

Related Translations for geloof