Dutch
Detailed Translations for gespendeerd from Dutch to Spanish
gespendeerd:
Translation Matrix for gespendeerd:
Noun | Related Translations | Other Translations |
empleado | ambtenaar; arbeider; arbeidskracht; beambte; employé; geëmployeerde; klerk; medewerker; personeelslid; werkkracht; werknemer | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
empleado | besteed; gespendeerd; uitgegeven | |
gastado | besteed; gespendeerd; uitgegeven | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; bleek; flauw; flets; oud; uitgeleefd; verbruikt; verschoten; versleten; verteerd; vervallen |
spenderen:
Conjugations for spenderen:
o.t.t.
- spendeer
- spendeert
- spendeert
- spenderen
- spenderen
- spenderen
o.v.t.
- spendeerde
- spendeerde
- spendeerde
- spendeerden
- spendeerden
- spendeerden
v.t.t.
- heb gespendeerd
- hebt gespendeerd
- heeft gespendeerd
- hebben gespendeerd
- hebben gespendeerd
- hebben gespendeerd
v.v.t.
- had gespendeerd
- had gespendeerd
- had gespendeerd
- hadden gespendeerd
- hadden gespendeerd
- hadden gespendeerd
o.t.t.t.
- zal spenderen
- zult spenderen
- zal spenderen
- zullen spenderen
- zullen spenderen
- zullen spenderen
o.v.t.t.
- zou spenderen
- zou spenderen
- zou spenderen
- zouden spenderen
- zouden spenderen
- zouden spenderen
en verder
- ben gespendeerd
- bent gespendeerd
- is gespendeerd
- zijn gespendeerd
- zijn gespendeerd
- zijn gespendeerd
diversen
- spendeer!
- spendeert!
- gespendeerd
- spenderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spenderen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pagar | boeten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gastar en | besteden; spenderen; uitgeven | besteden; doorbrengen; slijten |
pagar | besteden; spenderen; uitgeven | afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; betalen; bezoldigen; boeten; deponeren; dokken; geld overmaken; gieten; gunnen; honoreren; iets toekennen; lonen; neerleggen; onderuit halen; ophoesten; overboeken; overschrijven; overzenden; salariëren; schenken; storten; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbetalen; uitkeren; uitstorten; vereffenen; verrekenen; voldoen; voor de dag komen met |