Dutch
Detailed Translations for glans from Dutch to Spanish
glans:
-
de glans (schijnsel; schijn; gloed; straling)
-
de glans (praal; pracht; luister; pronk)
la ostentación; el esplendor; el adorno; el lustre; el brillo; la gloria; el glande; el resplandor; la pompa; el boato; la fastuosidad; la brillantez -
de glans (glanslaag)
-
de glans (gloed)
la lúcidez; la brillo; el resplandor; la lumbre; la iluminación; la claridad; la serenidad; la pureza; la limpidez -
de glans (schitteren; luister)
Translation Matrix for glans:
Related Words for "glans":
Synonyms for "glans":
Related Definitions for "glans":
Wiktionary Translations for glans:
glans form of glanzen:
-
glanzen (fonkelen; stralen; schijnen; flikkeren; sprankelen; twinkelen)
brillar; hacer brillar; dar luz; destellar; amanecer; iluminarse; centellear; clarear; relampaguear-
brillar verbe
-
hacer brillar verbe
-
dar luz verbe
-
destellar verbe
-
amanecer verbe
-
iluminarse verbe
-
centellear verbe
-
clarear verbe
-
relampaguear verbe
-
Conjugations for glanzen:
o.t.t.
- glans
- glanst
- glanst
- glansen
- glansen
- glansen
o.v.t.
- glansde
- glansde
- glansde
- glansden
- glansden
- glansden
v.t.t.
- heb geglansd
- hebt geglansd
- heeft geglansd
- hebben geglansd
- hebben geglansd
- hebben geglansd
v.v.t.
- had geglansd
- had geglansd
- had geglansd
- hadden geglansd
- hadden geglansd
- hadden geglansd
o.t.t.t.
- zal glanzen
- zult glanzen
- zal glanzen
- zullen glanzen
- zullen glanzen
- zullen glanzen
o.v.t.t.
- zou glanzen
- zou glanzen
- zou glanzen
- zouden glanzen
- zouden glanzen
- zouden glanzen
en verder
- is geglansd
- zijn geglansd
diversen
- glans!
- glanst!
- geglansd
- glanzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for glanzen:
Related Words for "glanzen":
Wiktionary Translations for glanzen:
glanzen
Cross Translation:
verb
-
in zekere mate licht weerspiegelen of voortbrengen
- glanzen → brillar; resplandecer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• glanzen | → brillar | ↔ luster — to have luster |
• glanzen | → brillar; lucir | ↔ briller — (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience. |
External Machine Translations: