Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. gluren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gluren from Dutch to Spanish

gluren:

gluren verbe (gluur, gluurt, gluurde, gluurden, gegluurd)

  1. gluren (begluren)
  2. gluren (stiekem kijken)
  3. gluren (loeren)

Conjugations for gluren:

o.t.t.
  1. gluur
  2. gluurt
  3. gluurt
  4. gluren
  5. gluren
  6. gluren
o.v.t.
  1. gluurde
  2. gluurde
  3. gluurde
  4. gluurden
  5. gluurden
  6. gluurden
v.t.t.
  1. heb gegluurd
  2. hebt gegluurd
  3. heeft gegluurd
  4. hebben gegluurd
  5. hebben gegluurd
  6. hebben gegluurd
v.v.t.
  1. had gegluurd
  2. had gegluurd
  3. had gegluurd
  4. hadden gegluurd
  5. hadden gegluurd
  6. hadden gegluurd
o.t.t.t.
  1. zal gluren
  2. zult gluren
  3. zal gluren
  4. zullen gluren
  5. zullen gluren
  6. zullen gluren
o.v.t.t.
  1. zou gluren
  2. zou gluren
  3. zou gluren
  4. zouden gluren
  5. zouden gluren
  6. zouden gluren
diversen
  1. gluur!
  2. gluurt!
  3. gegluurd
  4. glurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gluren:

NounRelated TranslationsOther Translations
espiar loeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
acechar gluren; loeren; stiekem kijken beloeren; koekeloeren; loeren; scherp kijken
espiar begluren; gluren; stiekem kijken afloeren; beloeren; bespieden; bespioneren; koekeloeren; loeren; scherp kijken; spieden; spioneren; verspieden
mirar a escondidas begluren; gluren; stiekem kijken

Wiktionary Translations for gluren:


Cross Translation:
FromToVia
gluren bizcar; bizquear squint — to look with the eyes partly closed, as in bright sunlight