Dutch

Detailed Translations for grif from Dutch to Spanish

grif:


Translation Matrix for grif:

NounRelated TranslationsOther Translations
rápido exprestrein; sneltrein
AdverbRelated TranslationsOther Translations
fácilmente grif; grifweg; met gemak; vlot eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
diligente grif; grifweg; met gemak; vlot actief; bedreven; bedrijvig; bezig; consciëntieus; flink aanpakkend; gewetensvol; grondig; grondig aanpakkend; ijverig; krachtig; met een krachtige uitwerking; met zorg; nijver; noest; onvermoeibaar; scrupuleus; stevig aanpakkend; vlijtig; zorgvuldig
pronto grif; grifweg; met gemak; vlot abrupt; af; afgedaan; afgelopen; alras; directe; dra; eensklaps; eerstdaags; gauw; gereed; geëindigd; haastig; ijlings; ineens; klaar; later; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; opeens; over; plots; plotseling; plotsklaps; rap; snel; spoedig; straks; uit; vlot; vlug; voltooid; voorbij; vroeg; vroegtijdig; weldra; zometeen
rápidamente grif; grifweg; met gemak; vlot aanstonds; direct; directe; dra; dringend; eerstdaags; flitsend; gauw; haastig; hip; ijlings; klemmend; met spoed; onverwijld; rap; snel; spoedeisend; spoedig; terstond; trendy; urgent; vlot; vlug; weldra
rápido grif; grifweg; met gemak; vlot dra; dringend; eerstdaags; flitsend; gauw; haastig; hip; ijlings; klemmend; met spoed; rap; snel; snelzeilend; spoedeisend; spoedig; trendy; urgent; vingervlug; vlot; vlug; weldra
sin vacilar grif; grifweg; met gemak; vlot

griffen:

griffen verbe (grif, grift, grifde, grifden, gegrift)

  1. griffen (met een stift inkrassen; graveren; griffelen)

Conjugations for griffen:

o.t.t.
  1. grif
  2. grift
  3. grift
  4. griffen
  5. griffen
  6. griffen
o.v.t.
  1. grifde
  2. grifde
  3. grifde
  4. grifden
  5. grifden
  6. grifden
v.t.t.
  1. heb gegrift
  2. hebt gegrift
  3. heeft gegrift
  4. hebben gegrift
  5. hebben gegrift
  6. hebben gegrift
v.v.t.
  1. had gegrift
  2. had gegrift
  3. had gegrift
  4. hadden gegrift
  5. hadden gegrift
  6. hadden gegrift
o.t.t.t.
  1. zal griffen
  2. zult griffen
  3. zal griffen
  4. zullen griffen
  5. zullen griffen
  6. zullen griffen
o.v.t.t.
  1. zou griffen
  2. zou griffen
  3. zou griffen
  4. zouden griffen
  5. zouden griffen
  6. zouden griffen
diversen
  1. grif!
  2. grift!
  3. gegrift
  4. griffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for griffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
imprimir afdrukken; drukken
VerbRelated TranslationsOther Translations
burilar graveren; griffelen; griffen; met een stift inkrassen
grabar graveren; griffelen; griffen; met een stift inkrassen aantekenen; absorberen; branden; controleren; etsen; examineren; graveren; groeven; ingraveren; inkerven; insnijden; inspecteren; keuren; opnemen; opslorpen; opslurpen; restaureren; schouwen; verzet aantekenen
imprimir graveren; griffelen; griffen; met een stift inkrassen boekdrukken; prenten; printen
inscribir graveren; griffelen; griffen; met een stift inkrassen aanmelden; boeken; inboeken; inschrijven; noteren; opgeven; opschrijven; optekenen; registreren; vastleggen