Summary
Dutch
Detailed Translations for haken from Dutch to Spanish
haken:
-
haken
enganchar; hacer ganchillo; anhelar; ansiar-
enganchar verbe
-
hacer ganchillo verbe
-
anhelar verbe
-
ansiar verbe
-
Conjugations for haken:
o.t.t.
- haak
- haakt
- haakt
- haken
- haken
- haken
o.v.t.
- haakte
- haakte
- haakte
- haakten
- haakten
- haakten
v.t.t.
- heb gehaakt
- hebt gehaakt
- heeft gehaakt
- hebben gehaakt
- hebben gehaakt
- hebben gehaakt
v.v.t.
- had gehaakt
- had gehaakt
- had gehaakt
- hadden gehaakt
- hadden gehaakt
- hadden gehaakt
o.t.t.t.
- zal haken
- zult haken
- zal haken
- zullen haken
- zullen haken
- zullen haken
o.v.t.t.
- zou haken
- zou haken
- zou haken
- zouden haken
- zouden haken
- zouden haken
en verder
- ben gehaakt
- bent gehaakt
- is gehaakt
- zijn gehaakt
- zijn gehaakt
- zijn gehaakt
diversen
- haak!
- haakt!
- gehaakt
- hakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de haken (tekenhaken)
Translation Matrix for haken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
enganchar | vasthaken | |
enganche | aanhaken; haken | dissel; inpalming; pijlen; schachten; stelen |
escuadras te | haken; tekenhaken | |
tes | haken; tekenhaken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anhelar | haken | een sterke begeerte hebben naar; hijgen; hongeren naar; hunkeren; kwijnen; kwijnend verlangen; smachten; snakken; sterk verlangen; zwaar ademhalen |
ansiar | haken | een sterke begeerte hebben naar; hongeren naar; kwijnen; kwijnend verlangen; smachten; snakken |
enganchar | haken | aanhaken; aanhangen; aankoppelen; hechten; klemmen; knellen; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; omklemmen; opplakken; ronselen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken; voorspannen |
hacer ganchillo | haken |
Related Words for "haken":
Wiktionary Translations for haken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• haken | → enganchar | ↔ hook — to attach a hook |
• haken | → enganchar; colgar | ↔ accrocher — Attacher, suspendre à un crochet, à un clou, à un portemanteau, etc. (Sens général). |
• haken | → gancho; garfio | ↔ crochet — Petit morceau de métal recourbé servant à accrocher ou attacher quelque chose. |
hak:
-
de hak (slag met een scherp werktuig; houw)
Translation Matrix for hak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
azada | hak; houw; slag met een scherp werktuig | schep; schoffel; schop; spade |
hachazo | hak; houw; slag met een scherp werktuig | |
sablazo | hak; houw; slag met een scherp werktuig |
Related Words for "hak":
Wiktionary Translations for hak:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hak | → tacón; taco | ↔ heel — part of shoe |
• hak | → azada; azadón | ↔ hoe — agricultural tool |
• hak | → zapapico | ↔ mattock — agricultural tool |
• hak | → taco; tacón | ↔ Absatz — Bekleidung: der erhöhte Teil der Schuhsohle am hinteren Schuhende |
• hak | → chirlo | ↔ balafre — Longue entaille, plaie faite particulièrement au visage. |
• hak | → escardillo; sacho; almocafre; azada | ↔ houe — agriculture|fr jardinage|fr instrument de fer, large et recourber, qui a un manche de bois, et avec lequel on remuer la terre en la tirant vers soi. |