Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- harken:
- hark:
-
Wiktionary:
- harken → rasurar, rastrillar
- hark → rastrillo
Dutch
Detailed Translations for harken from Dutch to Spanish
harken:
-
harken
rastrillar-
rastrillar verbe
-
Conjugations for harken:
o.t.t.
- hark
- harkt
- harkt
- harken
- harken
- harken
o.v.t.
- harkte
- harkte
- harkte
- harkten
- harkten
- harkten
v.t.t.
- heb geharkt
- hebt geharkt
- heeft geharkt
- hebben geharkt
- hebben geharkt
- hebben geharkt
v.v.t.
- had geharkt
- had geharkt
- had geharkt
- hadden geharkt
- hadden geharkt
- hadden geharkt
o.t.t.t.
- zal harken
- zult harken
- zal harken
- zullen harken
- zullen harken
- zullen harken
o.v.t.t.
- zou harken
- zou harken
- zou harken
- zouden harken
- zouden harken
- zouden harken
en verder
- is geharkt
- zijn geharkt
diversen
- hark!
- harkt!
- geharkt
- harkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for harken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
rastrillar | harken | aanharken; bijeenharken |
Related Words for "harken":
harken form of hark:
Translation Matrix for hark:
Noun | Related Translations | Other Translations |
rastrillo | hark |