Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. herleiden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for herleiden from Dutch to Spanish

herleiden:

herleiden verbe (herleid, herleidt, herleidde, herleidden, herleid)

  1. herleiden (terugvoeren)

Conjugations for herleiden:

o.t.t.
  1. herleid
  2. herleidt
  3. herleidt
  4. herleiden
  5. herleiden
  6. herleiden
o.v.t.
  1. herleidde
  2. herleidde
  3. herleidde
  4. herleidden
  5. herleidden
  6. herleidden
v.t.t.
  1. heb herleid
  2. hebt herleid
  3. heeft herleid
  4. hebben herleid
  5. hebben herleid
  6. hebben herleid
v.v.t.
  1. had herleid
  2. had herleid
  3. had herleid
  4. hadden herleid
  5. hadden herleid
  6. hadden herleid
o.t.t.t.
  1. zal herleiden
  2. zult herleiden
  3. zal herleiden
  4. zullen herleiden
  5. zullen herleiden
  6. zullen herleiden
o.v.t.t.
  1. zou herleiden
  2. zou herleiden
  3. zou herleiden
  4. zouden herleiden
  5. zouden herleiden
  6. zouden herleiden
en verder
  1. is herleid
  2. zijn herleid
diversen
  1. herleid!
  2. herleidt!
  3. herleid
  4. herleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for herleiden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
atribuir a herleiden; terugvoeren
convertir herleiden; terugvoeren afwisselen; amenderen; bekeren; converteren; herzien; iets omdraaien; modificeren; ombouwen; omkeren; omrekenen; omwerken; omzetten; veranderen; verwisselen; wijzigen
reducir herleiden; terugvoeren achteruitgaan; afbreuk doen aan; afnemen; afprijzen; beknotten; benadelen; beperken; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; schaden; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
reducir a herleiden; terugvoeren

Wiktionary Translations for herleiden:

herleiden
verb
  1. (overgankelijk) door logisch redeneren terugvoeren op iets fundamenteels

Cross Translation:
FromToVia
herleiden bajar; inclinar abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
herleiden reducir réduirerestreindre, diminuer, ou faire diminuer.