Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- houw:
- houwen:
-
Wiktionary:
- houw → chirlo, batalla, golpe, acción
- houwen → talar, destroncar, tumbar, acuñar, barajar, golpetear, pegar, sacudir, trillar, golpear, cortar, chocar, percutir, desagradar, escandalizar, sorprender, batir, podar, cincelar, labrar, cortar al ras
Dutch
Detailed Translations for houw from Dutch to Spanish
houw:
-
de houw (slag met een scherp werktuig; hak)
Translation Matrix for houw:
Noun | Related Translations | Other Translations |
azada | hak; houw; slag met een scherp werktuig | schep; schoffel; schop; spade |
hachazo | hak; houw; slag met een scherp werktuig | |
sablazo | hak; houw; slag met een scherp werktuig |
Related Words for "houw":
Wiktionary Translations for houw:
houw form of houwen:
-
houwen (bomen kappen; kappen; hakken; vellen; omhakken)
recortar; picar; peinarse; talar; cortar arboles; derribar; tajar; dar golpes; dar hachazos-
recortar verbe
-
picar verbe
-
peinarse verbe
-
talar verbe
-
cortar arboles verbe
-
derribar verbe
-
tajar verbe
-
dar golpes verbe
-
dar hachazos verbe
-
Conjugations for houwen:
o.t.t.
- houw
- houwt
- houwt
- houwen
- houwen
- houwen
o.v.t.
- houwde
- houwde
- houwde
- houwden
- houwden
- houwden
v.t.t.
- heb gehouwd
- hebt gehouwd
- heeft gehouwd
- hebben gehouwd
- hebben gehouwd
- hebben gehouwd
v.v.t.
- had gehouwd
- had gehouwd
- had gehouwd
- hadden gehouwd
- hadden gehouwd
- hadden gehouwd
o.t.t.t.
- zal houwen
- zult houwen
- zal houwen
- zullen houwen
- zullen houwen
- zullen houwen
o.v.t.t.
- zou houwen
- zou houwen
- zou houwen
- zouden houwen
- zouden houwen
- zouden houwen
en verder
- is gehouwd
- zijn gehouwd
diversen
- houw!
- houwt!
- gehouwd
- houwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het houwen
Translation Matrix for houwen:
Related Words for "houwen":
Wiktionary Translations for houwen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• houwen | → talar; destroncar; tumbar | ↔ abholzen — Bäume in einem Wald, Forst oder Hain fällen |
• houwen | → acuñar; barajar; golpetear; pegar; sacudir; trillar | ↔ battre — frapper de coups répétés. |
• houwen | → golpear; pegar | ↔ frapper — A TRIER |
• houwen | → cortar | ↔ hacher — couper en petits morceaux, avec un instrument tranchant (couteau, hachoir, mixeur...) |
• houwen | → chocar; golpear; pegar; percutir; desagradar; escandalizar; sorprender; batir | ↔ heurter — entrer brusquement en contact. |
• houwen | → podar; cincelar; labrar; cortar; cortar al ras | ↔ tailler — couper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage. |