Dutch

Detailed Translations for inbreng from Dutch to Spanish

inbreng:


inbrengen:

inbrengen verbe (breng in, brengt in, bracht in, brachten in, ingebracht)

  1. inbrengen (geld opleveren)
  2. inbrengen (invoegen)
  3. inbrengen (invoegen)
  4. inbrengen (doen in; instoppen; indoen)
    poner; entrar; ingresar
  5. inbrengen (iets in te brengen hebben; bijdragen)
  6. inbrengen (iets in te brengen hebben)

Conjugations for inbrengen:

o.t.t.
  1. breng in
  2. brengt in
  3. brengt in
  4. brengen in
  5. brengen in
  6. brengen in
o.v.t.
  1. bracht in
  2. bracht in
  3. bracht in
  4. brachten in
  5. brachten in
  6. brachten in
v.t.t.
  1. heb ingebracht
  2. hebt ingebracht
  3. heeft ingebracht
  4. hebben ingebracht
  5. hebben ingebracht
  6. hebben ingebracht
v.v.t.
  1. had ingebracht
  2. had ingebracht
  3. had ingebracht
  4. hadden ingebracht
  5. hadden ingebracht
  6. hadden ingebracht
o.t.t.t.
  1. zal inbrengen
  2. zult inbrengen
  3. zal inbrengen
  4. zullen inbrengen
  5. zullen inbrengen
  6. zullen inbrengen
o.v.t.t.
  1. zou inbrengen
  2. zou inbrengen
  3. zou inbrengen
  4. zouden inbrengen
  5. zouden inbrengen
  6. zouden inbrengen
en verder
  1. is ingebracht
diversen
  1. breng in!
  2. brengt in!
  3. ingebracht
  4. inbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inbrengen [het ~] nom

  1. het inbrengen (erin brengen)
    el aportar; el introducir; el contribuir

Translation Matrix for inbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aportar erin brengen; inbrengen
contribuir erin brengen; inbrengen
entrar binnengaan
intercalar tussenzetten
introducir erin brengen; inbrengen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aportar bijdragen; iets in te brengen hebben; inbrengen bijdragen; intrigeren; konkelen; kuipen; meehelpen
aportar dinero geld opleveren; inbrengen
asistir iets in te brengen hebben; inbrengen assisteren; bijspringen; bijstaan; erbij zijn; handreiken; helpen; iemand vervangen; meehelpen; ondersteunen; seconderen; tegenwoordig zijn; verplegen; verzorgen; weldoen
contribuir bijdragen; iets in te brengen hebben; inbrengen assisteren; bijdragen; handreiken; insturen; intrigeren; inzenden; konkelen; kuipen; meehelpen
entrar doen in; inbrengen; indoen; instoppen aankomen; aantreden; arriveren; betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenrijden; binnenstappen; binnenstormen; binnentreden; binnenvliegen; doordringen; ingaan; inrijden; penetreren; toetreden; zich toegang verschaffen
implementar iets in te brengen hebben; inbrengen gebruiken
ingresar doen in; inbrengen; indoen; instoppen deponeren; gieten; schenken; storten; uitstorten
inserir inbrengen; invoegen
insertar inbrengen; invoegen aangrijpen; aanwenden; benutten; erbij doen; gebruiken; inlassen; inleggen; inpassen; insluiten; invoegen; inzet tonen; inzetten; passen in; toepassen; toevoegen; tussen zetten; tussenlassen; tussenleggen; voegen
intercalar inbrengen; invoegen inbedden; inlassen; inpassen; passen in
introducir inbrengen; invoegen bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; initiëren; introduceren; invoeren; kennis laten maken; op gang brengen; voorstellen
poner doen in; inbrengen; indoen; instoppen aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; deponeren; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inleggen; inschakelen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; neerzetten; offreren; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; stationeren; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; wegleggen; zetten
ser rentable geld opleveren; inbrengen