Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. inluiden:


Dutch

Detailed Translations for inluiden from Dutch to Spanish

inluiden:

inluiden verbe (luid in, luidt in, luidde in, luidden in, ingeluid)

  1. inluiden (beginnen; starten)

Conjugations for inluiden:

o.t.t.
  1. luid in
  2. luidt in
  3. luidt in
  4. luiden in
  5. luiden in
  6. luiden in
o.v.t.
  1. luidde in
  2. luidde in
  3. luidde in
  4. luidden in
  5. luidden in
  6. luidden in
v.t.t.
  1. heb ingeluid
  2. hebt ingeluid
  3. heeft ingeluid
  4. hebben ingeluid
  5. hebben ingeluid
  6. hebben ingeluid
v.v.t.
  1. had ingeluid
  2. had ingeluid
  3. had ingeluid
  4. hadden ingeluid
  5. hadden ingeluid
  6. hadden ingeluid
o.t.t.t.
  1. zal inluiden
  2. zult inluiden
  3. zal inluiden
  4. zullen inluiden
  5. zullen inluiden
  6. zullen inluiden
o.v.t.t.
  1. zou inluiden
  2. zou inluiden
  3. zou inluiden
  4. zouden inluiden
  5. zouden inluiden
  6. zouden inluiden
en verder
  1. is ingeluid
diversen
  1. luid in!
  2. luidt in!
  3. ingeluid
  4. inluidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inluiden:

NounRelated TranslationsOther Translations
abrir opendoen; openmaken
arrancar aanslingeren; aanzwengelen; afdwingen; afrukken; losrukken; ontwringen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abrir beginnen; inluiden; starten aankaarten; aanknopen; aansnijden; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; losslaan; lostornen; omlijnen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; tornen; uithalen; uittrekken; vrijgeven
arrancar beginnen; inluiden; starten aandrijven; aansporen; aanvangen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; beginnen; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; in werking stellen; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; neerhalen; neersabelen; nijpen; ontrukken; onttrekken; ontworstelen; ontwringen; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opstarten; opwekken; prikkelen; rooien; starten; stimuleren; tornen; uithalen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken; van het lijf trekken; van start gaan; verdringen; wegrukken; zich door te worstelen bevrijden
inaugurar beginnen; inluiden; starten aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; heiligen; inaugureren; inhuldigen; inleiden; inwijden; inzegenen; openen; opwerpen; plechtig bevestigen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; wijden; zegenen