Dutch
Detailed Translations for inslapen from Dutch to Spanish
inslapen:
-
inslapen (overlijden; sterven; doodgaan; heengaan; ontslapen; verscheiden)
morir; morirse; dormirse; fallecer; abandonar; adormecerse; adormilarse; dormitarse-
morir verbe
-
morirse verbe
-
dormirse verbe
-
fallecer verbe
-
abandonar verbe
-
adormecerse verbe
-
adormilarse verbe
-
dormitarse verbe
-
-
inslapen (doodgaan; overlijden; sterven; vallen; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; wegvallen)
Conjugations for inslapen:
o.t.t.
- slaap in
- slaapt in
- slaapt in
- slapen in
- slapen in
- slapen in
o.v.t.
- sliep in
- sliep in
- sliep in
- sliepen in
- sliepen in
- sliepen in
v.t.t.
- ben ingeslapen
- bent ingeslapen
- is ingeslapen
- zijn ingeslapen
- zijn ingeslapen
- zijn ingeslapen
v.v.t.
- was ingeslapen
- was ingeslapen
- was ingeslapen
- waren ingeslapen
- waren ingeslapen
- waren ingeslapen
o.t.t.t.
- zal inslapen
- zult inslapen
- zal inslapen
- zullen inslapen
- zullen inslapen
- zullen inslapen
o.v.t.t.
- zou inslapen
- zou inslapen
- zou inslapen
- zouden inslapen
- zouden inslapen
- zouden inslapen
diversen
- slaap in!
- slaapt in!
- ingeslapen
- inslapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inslapen:
Wiktionary Translations for inslapen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• inslapen | → dormirse | ↔ fall asleep — to pass into sleep |