Dutch
Detailed Translations for kapotrijden from Dutch to Spanish
kapotrijden:
-
kapotrijden
Conjugations for kapotrijden:
o.t.t.
- rij kapot
- rijdt kapot
- rijdt kapot
- rijden kapot
- rijden kapot
- rijden kapot
o.v.t.
- reed kapot
- reed kapot
- reed kapot
- reden kapot
- reden kapot
- reden kapot
v.t.t.
- heb kapot gereden
- hebt kapot gereden
- heeft kapot gereden
- hebben kapot gereden
- hebben kapot gereden
- hebben kapot gereden
v.v.t.
- had kapot gereden
- had kapot gereden
- had kapot gereden
- hadden kapot gereden
- hadden kapot gereden
- hadden kapot gereden
o.t.t.t.
- zal kapotrijden
- zult kapotrijden
- zal kapotrijden
- zullen kapotrijden
- zullen kapotrijden
- zullen kapotrijden
o.v.t.t.
- zou kapotrijden
- zou kapotrijden
- zou kapotrijden
- zouden kapotrijden
- zouden kapotrijden
- zouden kapotrijden
en verder
- ben kapot gereden
- bent kapot gereden
- is kapot gereden
- zijn kapot gereden
- zijn kapot gereden
- zijn kapot gereden
diversen
- rij kapot!
- rijdt kapot!
- kapot gereden
- kapot rijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kapotrijden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
chocar | kapotrijden | aanrijden; belasteren; botsen; bruuskeren; een por geven; ineenslaan; kletteren; klingelen; kwaadspreken; lasteren; onheus bejegenen; op elkaar botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; ophoesten; porren; rammelen; rinkelen; smaden; stoten; stoten op; tegen elkaar slaan; tingelen; tinkelen; voor de dag komen met |