Dutch
Detailed Translations for karren from Dutch to Spanish
karren:
Conjugations for karren:
o.t.t.
- kar
- kart
- kart
- karren
- karren
- karren
o.v.t.
- karde
- karde
- karde
- karden
- karden
- karden
v.t.t.
- heb gekard
- hebt gekard
- heeft gekard
- hebben gekard
- hebben gekard
- hebben gekard
v.v.t.
- had gekard
- had gekard
- had gekard
- hadden gekard
- hadden gekard
- hadden gekard
o.t.t.t.
- zal karren
- zult karren
- zal karren
- zullen karren
- zullen karren
- zullen karren
o.v.t.t.
- zou karren
- zou karren
- zou karren
- zouden karren
- zouden karren
- zouden karren
en verder
- is gekard
diversen
- kar!
- kart!
- gekard
- karrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for karren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
conducir | autorijden; rijden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
conducir | karren; rijden | aan het stuur zitten; aanvoeren; begeleiden; bevel voeren over; commanderen; een paard mennen; leiden; leidinggeven; meevoeren; mennen; sturen; transporteren; vervoeren; voeren; zenden |
transportar en carretilla | karren; kruien |
Related Words for "karren":
karren form of kar:
Translation Matrix for kar:
Noun | Related Translations | Other Translations |
automóvil | auto; kar; vehikel; wagen | automobiel |
carreta | handkar; kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen | handkar; handwagen; karretje; koets; lorrie; rijtuig; rolwagentje; wagentje |
carretilla | handkar; kar | karretje; koets; kruiwagen; lorrie; rijtuig; rolwagentje; wagentje |
carretilla de mano | handkar; kar | handkar; handwagen |
carro | handkar; kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen | boodschappenwagentje; karretje; lorrie; rolwagentje; wagentje; winkelwagen; winkelwagentje |
carro de mano | handkar; kar | handkar; handwagen |
coche | auto; kar; vehikel; wagen | paardenwagen; personenauto; spoorrijtuig; wagen |
vehículo | auto; kar; vehikel; wagen | paardenwagen; voertuig; wagen |