Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- klauteren:
-
Wiktionary:
- klauteren → trepar, encaramarse
- klauteren → trepar
Dutch
Detailed Translations for klauteren from Dutch to Spanish
klauteren:
-
klauteren
hurgar; reventar; trepar a; sacar al azar; coger a la arrebatiña; encaramarse a; ir a galope tendido-
hurgar verbe
-
reventar verbe
-
trepar a verbe
-
sacar al azar verbe
-
coger a la arrebatiña verbe
-
encaramarse a verbe
-
ir a galope tendido verbe
-
Conjugations for klauteren:
o.t.t.
- klauter
- klautert
- klautert
- klauteren
- klauteren
- klauteren
o.v.t.
- klauterde
- klauterde
- klauterde
- klauterden
- klauterden
- klauterden
v.t.t.
- heb geklauterd
- hebt geklauterd
- heeft geklauterd
- hebben geklauterd
- hebben geklauterd
- hebben geklauterd
v.v.t.
- had geklauterd
- had geklauterd
- had geklauterd
- hadden geklauterd
- hadden geklauterd
- hadden geklauterd
o.t.t.t.
- zal klauteren
- zult klauteren
- zal klauteren
- zullen klauteren
- zullen klauteren
- zullen klauteren
o.v.t.t.
- zou klauteren
- zou klauteren
- zou klauteren
- zouden klauteren
- zouden klauteren
- zouden klauteren
en verder
- ben geklauterd
- bent geklauterd
- is geklauterd
- zijn geklauterd
- zijn geklauterd
- zijn geklauterd
diversen
- klauter!
- klautert!
- geklauterd
- klauterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze