Dutch

Detailed Translations for knellen from Dutch to Spanish

knellen:

Conjugations for knellen:

o.t.t.
  1. knel
  2. knelt
  3. knelt
  4. knellen
  5. knellen
  6. knellen
o.v.t.
  1. knelde
  2. knelde
  3. knelde
  4. knelden
  5. knelden
  6. knelden
v.t.t.
  1. heb gekneld
  2. hebt gekneld
  3. heeft gekneld
  4. hebben gekneld
  5. hebben gekneld
  6. hebben gekneld
v.v.t.
  1. had gekneld
  2. had gekneld
  3. had gekneld
  4. hadden gekneld
  5. hadden gekneld
  6. hadden gekneld
o.t.t.t.
  1. zal knellen
  2. zult knellen
  3. zal knellen
  4. zullen knellen
  5. zullen knellen
  6. zullen knellen
o.v.t.t.
  1. zou knellen
  2. zou knellen
  3. zou knellen
  4. zouden knellen
  5. zouden knellen
  6. zouden knellen
en verder
  1. is gekneld
diversen
  1. knel!
  2. knelt!
  3. gekneld
  4. knellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for knellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
agarrar aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
apretar aanschroeven; afklemmen; afknijpen; vastschroeven
enganchar vasthaken
escurrir afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abrazarse a klemmen; knellen; omklemmen klampen
agarrar klemmen; knellen; omklemmen aangrijpen; aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; binden; boeien; graaien; grabbelen; grijpen; inhaken; ketenen; klauwen; kluisteren; ontroeren; pakken; snuffelen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; verstrikken
agarrotarse klemmen; knellen; omklemmen verstarren; verstenen; verstijven
apretar drukken; knellen; strak zitten aandrukken; afklemmen; afknellen; afknijpen; bedenken; comprimeren; fantaseren; indrukken; induwen; ineen duwen; met gespannen voorwerp omsluiten; nijpen; omspannen; overspannen; persen; proppen; samenballen; samendrukken; samenpersen; schroeven; uitdenken; vastdrukken; vastknijpen; verdichten; verzinnen; voorwenden
atrancar klemmen; knellen; omklemmen
clavar con alfileres klemmen; knellen; omklemmen pinnen; spelden
darse por aludido klemmen; knellen; omklemmen
encajar klemmen; knellen; omklemmen aanpraten; aansmeren; bijpassen; deponeren; ineenschuiven; inpassen; leggen; neerleggen; onderuit halen; passen; passen in; plaatsen; zetten
enganchar klemmen; knellen; omklemmen aanhaken; aanhangen; aankoppelen; haken; hechten; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; opplakken; ronselen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken; voorspannen
escurrir klemmen; knellen; omklemmen afgieten; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; met iemand worstelen; uitwringen; worstelen; wringen
estrechar klemmen; knellen; omklemmen insnoeren; klampen; vernauwen; versmallen
estrujar klemmen; knellen; omklemmen bedenken; comprimeren; fantaseren; fijnmaken; kreukelen; kreuken; leegknijpen; persen; platdrukken; samendrukken; samenpersen; uitdenken; uitpersen; verbrijzelen; verdichten; verfromfraaien; verfrommelen; vergruizen; verkreukelen; vermorzelen; verpletteren; verzinnen; voorwenden
pillar klemmen; knellen; omklemmen beroven; betrappen; graaien; grabbelen; leeghalen; leegplunderen; plunderen; roven; snappen; snuffelen; uitknijpen; uitpersen; uitplunderen; uitzuigen
quedar ceñido knellen; strak zitten
retorcer klemmen; knellen; omklemmen met iemand worstelen; uitwringen; verwringen; worstelen; wriggelen; wrikken; wringen
sujetar knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen aan elkaar bevestigen; aanjagen; aansporen; afbinden; afsnoeren; beethouden; bevestigen; dragen; hoogbinden; motiveren; omhoogbinden; ondersteunen; opbinden; opjutten; porren; schoren; schragen; steunen; stutten; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
sujetar en klemmen; knellen; omklemmen

Wiktionary Translations for knellen:

knellen
verb
  1. pijnlijk drukken

Cross Translation:
FromToVia
knellen urgir; apremiar; apretar; presionar; insistir; acelerar; activar; adelantar; apresurar presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.
knellen apretar serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).