Dutch
Detailed Translations for kwakken from Dutch to Spanish
kwakken:
-
kwakken (neerkwakken; smakken)
lanzar; arrojar; estallar; tronar; detonar; caer estrepitosamente; petardear; darse un batacazo; echar rayos-
lanzar verbe
-
arrojar verbe
-
estallar verbe
-
tronar verbe
-
detonar verbe
-
caer estrepitosamente verbe
-
petardear verbe
-
darse un batacazo verbe
-
echar rayos verbe
-
Conjugations for kwakken:
o.t.t.
- kwak
- kwakt
- kwakt
- kwakken
- kwakken
- kwakken
o.v.t.
- kwakte
- kwakte
- kwakte
- kwakten
- kwakten
- kwakten
v.t.t.
- heb gekwakt
- hebt gekwakt
- heeft gekwakt
- hebben gekwakt
- hebben gekwakt
- hebben gekwakt
v.v.t.
- had gekwakt
- had gekwakt
- had gekwakt
- hadden gekwakt
- hadden gekwakt
- hadden gekwakt
o.t.t.t.
- zal kwakken
- zult kwakken
- zal kwakken
- zullen kwakken
- zullen kwakken
- zullen kwakken
o.v.t.t.
- zou kwakken
- zou kwakken
- zou kwakken
- zouden kwakken
- zouden kwakken
- zouden kwakken
en verder
- is gekwakt
diversen
- kwak!
- kwakt!
- gekwakt
- kwakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de kwakken (kledders)