Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. kwijten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kwijten from Dutch to Spanish

kwijten:

kwijten verbe (kwijt, kweet, kweten, gekweten)

  1. kwijten

Conjugations for kwijten:

o.t.t.
  1. kwijt
  2. kwijt
  3. kwijt
  4. kwijten
  5. kwijten
  6. kwijten
o.v.t.
  1. kweet
  2. kweet
  3. kweet
  4. kweten
  5. kweten
  6. kweten
v.t.t.
  1. heb gekweten
  2. hebt gekweten
  3. heeft gekweten
  4. hebben gekweten
  5. hebben gekweten
  6. hebben gekweten
v.v.t.
  1. had gekweten
  2. had gekweten
  3. had gekweten
  4. hadden gekweten
  5. hadden gekweten
  6. hadden gekweten
o.t.t.t.
  1. zal kwijten
  2. zult kwijten
  3. zal kwijten
  4. zullen kwijten
  5. zullen kwijten
  6. zullen kwijten
o.v.t.t.
  1. zou kwijten
  2. zou kwijten
  3. zou kwijten
  4. zouden kwijten
  5. zouden kwijten
  6. zouden kwijten
diversen
  1. kwijt!
  2. kwijt!
  3. gekweten
  4. kwijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kwijten:

NounRelated TranslationsOther Translations
cumplir gehoor; gevolg; gevolg geven aan
VerbRelated TranslationsOther Translations
cumplir kwijten bemerken; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; nakomen; navolgen; onderscheiden; opmerken; opvolgen; uit elkaar houden; uiteenhouden; volgen; waarmaken

Wiktionary Translations for kwijten:

kwijten
verb
  1. een belofte inlossen of aan een verplichting voldoen

Related Translations for kwijten