Dutch
Detailed Translations for loop from Dutch to Spanish
loop:
-
de loop (hardloopwedstrijd)
-
de loop (geweerlade)
Translation Matrix for loop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
caja del fusil | geweerlade; loop | |
carrera | hardloopwedstrijd; loop | concours; cursus; draven; ervaring; gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker; geren; hardloperij; kursus; leergang; partij; pot; praktijk; race; rennen; routine; strijd; studie; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren; wedstrijd |
carrerilla | hardloopwedstrijd; loop | |
manera | hardloopwedstrijd; loop | gedrag; gedragslijn; gedragswijze; handelwijze; manier; methode; moedervorm; optreden; procedure; trant; wijs; wijze |
manera de actuar | hardloopwedstrijd; loop | gedragslijn |
Related Words for "loop":
loop form of lopen:
-
lopen (zich voortbewegen; gaan; stappen)
ir; andar; mover; mover adelante; correr-
ir verbe
-
andar verbe
-
mover verbe
-
mover adelante verbe
-
correr verbe
-
-
lopen (kuieren; wandelen; slenteren; rondslenteren)
-
lopen (stromen; vloeien)
Conjugations for lopen:
o.t.t.
- loop
- loopt
- loopt
- lopen
- lopen
- lopen
o.v.t.
- liep
- liep
- liep
- liepen
- liepen
- liepen
v.t.t.
- heb gelopen
- hebt gelopen
- heeft gelopen
- hebben gelopen
- hebben gelopen
- hebben gelopen
v.v.t.
- had gelopen
- had gelopen
- had gelopen
- hadden gelopen
- hadden gelopen
- hadden gelopen
o.t.t.t.
- zal lopen
- zult lopen
- zal lopen
- zullen lopen
- zullen lopen
- zullen lopen
o.v.t.t.
- zou lopen
- zou lopen
- zou lopen
- zouden lopen
- zouden lopen
- zouden lopen
en verder
- ben gelopen
- bent gelopen
- is gelopen
- zijn gelopen
- zijn gelopen
- zijn gelopen
diversen
- loop!
- loopt!
- gelopen
- lopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het lopen (geloop)
Translation Matrix for lopen:
Related Words for "lopen":
Synonyms for "lopen":
Related Definitions for "lopen":
Wiktionary Translations for lopen:
lopen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lopen | → ir; caminar; andar | ↔ gehen — sich schreitend, schrittweise fortbewegen |
• lopen | → ir; funcionar; andar | ↔ gehen — funktionieren / funktionsfähig sein |
• lopen | → andar | ↔ laufen — von Menschen: (zu Fuß) gehen |
• lopen | → marchar | ↔ laufen — von Flüssigkeiten: sich fortbewegen |
• lopen | → caminar | ↔ wandern — einen längeren Weg in der Natur zu Fuß zurücklegen |
• lopen | → correr | ↔ run — to move quickly on two feet |
• lopen | → caminar; andar | ↔ walk — move on the feet |
• lopen | → caminar; pasear | ↔ walk — to travel a distance by walking |
• lopen | → manar; chorrear | ↔ couler — Traductions à trier suivant le sens |
• lopen | → caminar; marchar; funcionar | ↔ marcher — Se déplacer par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, en ayant toujours un appui au sol. |