Dutch
Detailed Translations for managen from Dutch to Spanish
managen:
-
managen (iets aankunnen)
manejar; tener trato con; poder con; poder llevar; percibir y manejar; tener roce con; enfocar y tratar-
manejar verbe
-
tener trato con verbe
-
poder con verbe
-
poder llevar verbe
-
percibir y manejar verbe
-
tener roce con verbe
-
enfocar y tratar verbe
-
-
managen (leiding geven; leiden; besturen; aanvoeren; voorzitten)
dirigir; gobernar; mandar; guiar; ir a la cabeza; encabezar; ir delante; estar en cabeza-
dirigir verbe
-
gobernar verbe
-
mandar verbe
-
guiar verbe
-
ir a la cabeza verbe
-
encabezar verbe
-
ir delante verbe
-
estar en cabeza verbe
-
Conjugations for managen:
o.t.t.
- manage
- managed
- managed
- managen
- managen
- managen
o.v.t.
- managde
- managde
- managde
- managden
- managden
- managden
v.t.t.
- heb gemanaged
- hebt gemanaged
- heeft gemanaged
- hebben gemanaged
- hebben gemanaged
- hebben gemanaged
v.v.t.
- had gemanaged
- had gemanaged
- had gemanaged
- hadden gemanaged
- hadden gemanaged
- hadden gemanaged
o.t.t.t.
- zal managen
- zult managen
- zal managen
- zullen managen
- zullen managen
- zullen managen
o.v.t.t.
- zou managen
- zou managen
- zou managen
- zouden managen
- zouden managen
- zouden managen
diversen
- manage!
- manage!
- gemanaged
- managend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze