Dutch
Detailed Translations for mankeren from Dutch to Spanish
mankeren:
-
mankeren (ontbreken; verzuimen; afwezig zijn)
faltar; faltar a; no estar presente; estar ausente-
faltar verbe
-
faltar a verbe
-
no estar presente verbe
-
estar ausente verbe
-
Conjugations for mankeren:
o.t.t.
- mankeer
- mankeert
- mankeert
- mankeren
- mankeren
- mankeren
o.v.t.
- mankeerde
- mankeerde
- mankeerde
- mankeerden
- mankeerden
- mankeerden
v.t.t.
- heb gemankeerd
- hebt gemankeerd
- heeft gemankeerd
- hebben gemankeerd
- hebben gemankeerd
- hebben gemankeerd
v.v.t.
- had gemankeerd
- had gemankeerd
- had gemankeerd
- hadden gemankeerd
- hadden gemankeerd
- hadden gemankeerd
o.t.t.t.
- zal mankeren
- zult mankeren
- zal mankeren
- zullen mankeren
- zullen mankeren
- zullen mankeren
o.v.t.t.
- zou mankeren
- zou mankeren
- zou mankeren
- zouden mankeren
- zouden mankeren
- zouden mankeren
diversen
- mankeer!
- mankeert!
- gemankeerd
- mankerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for mankeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
estar ausente | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | |
faltar | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; stranden; verkeerd lopen |
faltar a | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen | uitblijven; verzaken; verzuimen; wegblijven |
no estar presente | afwezig zijn; mankeren; ontbreken; verzuimen |