Dutch

Detailed Translations for meepikt from Dutch to Spanish

meepikken:

meepikken verbe (pik mee, pikt mee, pikte mee, pikten mee, meegepikt)

  1. meepikken (kennis opdoen; leren; opsteken; meekrijgen; oppikken)
  2. meepikken (graantje meepikken)

Conjugations for meepikken:

o.t.t.
  1. pik mee
  2. pikt mee
  3. pikt mee
  4. pikken mee
  5. pikken mee
  6. pikken mee
o.v.t.
  1. pikte mee
  2. pikte mee
  3. pikte mee
  4. pikten mee
  5. pikten mee
  6. pikten mee
v.t.t.
  1. heb meegepikt
  2. hebt meegepikt
  3. heeft meegepikt
  4. hebben meegepikt
  5. hebben meegepikt
  6. hebben meegepikt
v.v.t.
  1. had meegepikt
  2. had meegepikt
  3. had meegepikt
  4. hadden meegepikt
  5. hadden meegepikt
  6. hadden meegepikt
o.t.t.t.
  1. zal meepikken
  2. zult meepikken
  3. zal meepikken
  4. zullen meepikken
  5. zullen meepikken
  6. zullen meepikken
o.v.t.t.
  1. zou meepikken
  2. zou meepikken
  3. zou meepikken
  4. zouden meepikken
  5. zouden meepikken
  6. zouden meepikken
en verder
  1. ben meegepikt
  2. bent meegepikt
  3. is meegepikt
  4. zijn meegepikt
  5. zijn meegepikt
  6. zijn meegepikt
diversen
  1. pik mee!
  2. pikt mee!
  3. meegepikt
  4. meepikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meepikken:

NounRelated TranslationsOther Translations
aprender bekwamen; blokken; leren; studeren
conseguir behalen; meekrijgen; op de hand krijgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
adquirir kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aankopen; aanleren; aanschaffen; bemachtigen; eigen maken; halen; iets bemachtigen; kopen; leren; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppikken; opsteken; pakken; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven
apoderarse de kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken bemachtigen; buitmaken; eigen maken; iets bemachtigen; kopen; te pakken krijgen; vangen; verkrijgen; verwerven
aprender kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aanleren; blokken; eigen maken; gunnen; horen; iets leren; iets toekennen; instuderen; leren; ondervragen; onderwijzen; oppikken; opsteken; overhoren; studeren; te horen krijgen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren; vernemen; verwerven
conseguir kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken bemachtigen; eigen maken; fiksen; flikken; iets bemachtigen; klaarspelen; kopen; verkrijgen; verwerven; voor elkaar krijgen
recibir kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenhalen; eigen maken; iets bemachtigen; in ontvangst nemen; kopen; krijgen; onthalen; ontvangen; opstrijken; vergasten; verkrijgen; verwelkomen; verwerven; welkom heten
sacar kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aanrekenen; aanwrijven; aftappen; afzetten; berispen; beschuldigen; blameren; eruit nemen; extraheren; gispen; hozen; laken; laten zien; leeghozen; lichten; loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar boven trekken; naar buiten halen; nadragen; nijpen; omhoog rukken; omhoog trekken; opspelen; opspelen kaartspel; pop-bewerking uitvoeren; tappen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijn trekken; tornen; uithalen; uitscheppen; uittrekken; verwijten; voor de dag halen; voor de voeten gooien; voorhouden
sacar algún provecho graantje meepikken; meepikken