Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. neerstorten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for neerstorten from Dutch to Spanish

neerstorten:

neerstorten verbe (stort neer, stortte neer, stortten neer, neergestort)

  1. neerstorten (doen neerstorten)
  2. neerstorten (naar beneden storten)

Conjugations for neerstorten:

o.t.t.
  1. stort neer
  2. stort neer
  3. stort neer
  4. storten neer
  5. storten neer
  6. storten neer
o.v.t.
  1. stortte neer
  2. stortte neer
  3. stortte neer
  4. stortten neer
  5. stortten neer
  6. stortten neer
v.t.t.
  1. ben neergestort
  2. bent neergestort
  3. is neergestort
  4. zijn neergestort
  5. zijn neergestort
  6. zijn neergestort
v.v.t.
  1. was neergestort
  2. was neergestort
  3. was neergestort
  4. waren neergestort
  5. waren neergestort
  6. waren neergestort
o.t.t.t.
  1. zal neerstorten
  2. zult neerstorten
  3. zal neerstorten
  4. zullen neerstorten
  5. zullen neerstorten
  6. zullen neerstorten
o.v.t.t.
  1. zou neerstorten
  2. zou neerstorten
  3. zou neerstorten
  4. zouden neerstorten
  5. zouden neerstorten
  6. zouden neerstorten
diversen
  1. stort neer!
  2. stort neer!
  3. neergestort
  4. neerstortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

neerstorten [znw.] nom

  1. neerstorten (afstorten)
    el estruendo; la colisión

Translation Matrix for neerstorten:

NounRelated TranslationsOther Translations
colisión afstorten; neerstorten aanrijding; aanvaring; botsing; collisie; conflict; opeen knallen
derrumbarse tuimelen; vallen
estruendo afstorten; neerstorten gebrul; gebulder; gedreun; gedruis; gekrijs; geloei; geluid; geraas; geschreeuw; herrie; kabaal; lawaai; leven; loeien van de wind; ontlading; plotselinge uitbarsting; rumoer; spektakel; tumult
VerbRelated TranslationsOther Translations
caerse naar beneden storten; neerstorten afknappen; buitelen; doordringen; duikelen; er vanaf breken; eraf vallen; imploderen; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; inzakken; naar beneden vallen; neervallen; omgooien; omkiepen; omkieperen; omlaagstorten; omlaagvallen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen; op de grond vallen; penetreren; sterk afnemen; teruglopen; vallen
derrumbarse doen neerstorten; neerstorten afknappen; begeven; bezwijken; doordringen; er vanaf breken; flippen; imploderen; in elkaar storten; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; inzakken; kelderen; neerploffen; omlaagstorten; ondergaan; penetreren; ploffen; sterk afnemen; sterk in waarde dalen; te gronde gaan; ten gronde gaan; teruglopen; vallen; vergaan; verkommeren; vervallen; zakken
estrellarse doen neerstorten; naar beneden storten; neerstorten aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; imploderen; instorten
hacer derrumbarse doen neerstorten; neerstorten
sufrir un colapso naar beneden storten; neerstorten
venirse abajo naar beneden storten; neerstorten buitelen; duikelen; imploderen; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; omlaagstorten; sodemieteren; vallen

Related Definitions for "neerstorten":

  1. plotseling naar beneden vallen1
    • het vliegtuig is neergestort1

Wiktionary Translations for neerstorten:


Cross Translation:
FromToVia
neerstorten chocar crash — to collide, fall or come down violently

External Machine Translations:

Related Translations for neerstorten