Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. omhoogbinden:


Dutch

Detailed Translations for omhoogbinden from Dutch to Spanish

omhoogbinden:

omhoogbinden verbe (bind omhoog, bindt omhoog, bond omhoog, bonden omhoog, omhooggebonden)

  1. omhoogbinden (hoogbinden)
    atar; sujetar; atar alto

Conjugations for omhoogbinden:

o.t.t.
  1. bind omhoog
  2. bindt omhoog
  3. bindt omhoog
  4. binden omhoog
  5. binden omhoog
  6. binden omhoog
o.v.t.
  1. bond omhoog
  2. bond omhoog
  3. bond omhoog
  4. bonden omhoog
  5. bonden omhoog
  6. bonden omhoog
v.t.t.
  1. heb omhooggebonden
  2. hebt omhooggebonden
  3. heeft omhooggebonden
  4. hebben omhooggebonden
  5. hebben omhooggebonden
  6. hebben omhooggebonden
v.v.t.
  1. had omhooggebonden
  2. had omhooggebonden
  3. had omhooggebonden
  4. hadden omhooggebonden
  5. hadden omhooggebonden
  6. hadden omhooggebonden
o.t.t.t.
  1. zal omhoogbinden
  2. zult omhoogbinden
  3. zal omhoogbinden
  4. zullen omhoogbinden
  5. zullen omhoogbinden
  6. zullen omhoogbinden
o.v.t.t.
  1. zou omhoogbinden
  2. zou omhoogbinden
  3. zou omhoogbinden
  4. zouden omhoogbinden
  5. zouden omhoogbinden
  6. zouden omhoogbinden
en verder
  1. is omhooggebonden
  2. zijn omhooggebonden
diversen
  1. bind omhoog!
  2. bindt omhoog!
  3. omhooggebonden
  4. omhoogbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omhoogbinden:

NounRelated TranslationsOther Translations
atar aanhechten; aanknopen; vasthechten
VerbRelated TranslationsOther Translations
atar hoogbinden; omhoogbinden aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aanhechten; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; detineren; dichtbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; gevangenhouden; hechten; in hechtenis houden; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden; opbinden; rijgen; samenbinden; samenbundelen; samenknopen; snoeren; strikken; toebinden; toesnoeren; vastbinden; vasthouden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verankeren; verbinden
atar alto hoogbinden; omhoogbinden
sujetar hoogbinden; omhoogbinden aan elkaar bevestigen; aanjagen; aansporen; afbinden; afsnoeren; beethouden; bevestigen; dragen; knellen; motiveren; ondersteunen; opbinden; opjutten; porren; schoren; schragen; steunen; stutten; vastbinden; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren