Dutch
Detailed Translations for omhullen from Dutch to Spanish
omhullen:
-
omhullen (verhullen; maskeren; bedekken; versluieren; bemantelen; inhullen; hullen)
Conjugations for omhullen:
o.t.t.
- omhul
- omhult
- omhult
- omhullen
- omhullen
- omhullen
o.v.t.
- omhulde
- omhulde
- omhulde
- omhulden
- omhulden
- omhulden
v.t.t.
- ben omhuld
- bent omhuld
- is omhuld
- zijn omhuld
- zijn omhuld
- zijn omhuld
v.v.t.
- was omhuld
- was omhuld
- was omhuld
- waren omhuld
- waren omhuld
- waren omhuld
o.t.t.t.
- zal omhullen
- zult omhullen
- zal omhullen
- zullen omhullen
- zullen omhullen
- zullen omhullen
o.v.t.t.
- zou omhullen
- zou omhullen
- zou omhullen
- zouden omhullen
- zouden omhullen
- zouden omhullen
en verder
- heb mij omhuld
- hebt jou omhuld
- heeft zich omhuld
- hebben ons omhuld
- hebben jullie omhuld
- hebben zich omhuld
diversen
- omhul!
- omhult!
- omhuld
- omhullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze