Dutch
Detailed Translations for omkantelen from Dutch to Spanish
omkantelen:
-
omkantelen (over een kant vallen; kantelen)
Conjugations for omkantelen:
o.t.t.
- kantel om
- kantelt om
- kantelt om
- kantelen om
- kantelen om
- kantelen om
o.v.t.
- kantelde om
- kantelde om
- kantelde om
- kantelden om
- kantelden om
- kantelden om
v.t.t.
- heb ommgekanteld
- hebt ommgekanteld
- heeft ommgekanteld
- hebben ommgekanteld
- hebben ommgekanteld
- hebben ommgekanteld
v.v.t.
- had ommgekanteld
- had ommgekanteld
- had ommgekanteld
- hadden ommgekanteld
- hadden ommgekanteld
- hadden ommgekanteld
o.t.t.t.
- zal omkantelen
- zult omkantelen
- zal omkantelen
- zullen omkantelen
- zullen omkantelen
- zullen omkantelen
o.v.t.t.
- zou omkantelen
- zou omkantelen
- zou omkantelen
- zouden omkantelen
- zouden omkantelen
- zouden omkantelen
en verder
- ben omgekanteld
- bent omgekanteld
- is omgekanteld
- zijn omgekanteld
- zijn omgekanteld
- zijn omgekanteld
diversen
- kantel om!
- kantelt om!
- ommgekanteld
- omkantelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omkantelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
volcar | kapseizen; tuimelen; vallen | |
zozobrar | kapseizen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
volcar | kantelen; omkantelen; over een kant vallen | dompen; flikkeren; kantelen; kapseizen; kelderen; kiepen; kieperen; omklappen; omver kiepen; omverrukken; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overkiepen; ten val komen; tuimelen; vallen |
zozobrar | kantelen; omkantelen; over een kant vallen | afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; kapseizen; vervallen; wegglijden; wegzinken |