Dutch
Detailed Translations for omwentelen from Dutch to Spanish
omwentelen:
-
omwentelen (omrollen)
Conjugations for omwentelen:
o.t.t.
- wentel om
- wentelt om
- wentelt om
- wentelen om
- wentelen om
- wentelen om
o.v.t.
- wentelde om
- wentelde om
- wentelde om
- wentelden om
- wentelden om
- wentelden om
v.t.t.
- heb omgewenteld
- hebt omgewenteld
- heeft omgewenteld
- hebben omgewenteld
- hebben omgewenteld
- hebben omgewenteld
v.v.t.
- had omgewenteld
- had omgewenteld
- had omgewenteld
- hadden omgewenteld
- hadden omgewenteld
- hadden omgewenteld
o.t.t.t.
- zal omwentelen
- zult omwentelen
- zal omwentelen
- zullen omwentelen
- zullen omwentelen
- zullen omwentelen
o.v.t.t.
- zou omwentelen
- zou omwentelen
- zou omwentelen
- zouden omwentelen
- zouden omwentelen
- zouden omwentelen
en verder
- ben omgewennteld
- bent omgewenteld
- is omgewenteld
- zijn omgewenteld
- zijn omgewenteld
- zijn omgewenteld
diversen
- wentel om!
- wentelt om!
- omgewenteld
- omwentelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omwentelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
voltear | tuimelen; vallen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
caerse rodando | omrollen; omwentelen | |
voltear | omrollen; omwentelen | dompen; flikkeren; kantelen; kelderen; kiepen; kieperen; omklappen; omrollen; omvallen; omver kiepen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; spiegelen; ten val komen; tuimelen; vallen |