Dutch
Detailed Translations for ontbloot from Dutch to Spanish
ontbloot:
-
ontbloot
desnudo; pelado; descubierto; destapado; carente de; desprovisto de-
desnudo adj
-
pelado adj
-
descubierto adj
-
destapado adj
-
carente de adj
-
desprovisto de adj
-
Translation Matrix for ontbloot:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pelado | kaal hoofd; kaalhoofdige; kaalkop; kale | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
carente de | ontbloot | |
descubierto | ontbloot | blootgelegd; onbedekt; ongedekt; ongedekte cheque; ongemerkt; onoverdekt; onverhuld; zonder op te vallen |
desnudo | ontbloot | blank; bloot; moedernaakt; naakt; onbedekt; onbewimpeld; onbloot; ongelakt; onomwonden; onoverdekt; onverbloemd; onverholen; openhartig; poedelnaakt; ronduit; ruiterlijk; spiernaakt |
desprovisto de | ontbloot | |
destapado | ontbloot | onbedekt; onoverdekt |
pelado | ontbloot | bladerloos; kaal; onbehaard; zonder haar |
Related Words for "ontbloot":
ontbloten:
-
ontbloten (bloot leggen)
Conjugations for ontbloten:
o.t.t.
- ontbloot
- ontbloot
- ontbloot
- ontbloten
- ontbloten
- ontbloten
o.v.t.
- ontblootte
- ontblootte
- ontblootte
- ontblootten
- ontblootten
- ontblootten
v.t.t.
- heb ontbloot
- hebt ontbloot
- heeft ontbloot
- hebben ontbloot
- hebben ontbloot
- hebben ontbloot
v.v.t.
- had ontbloot
- had ontbloot
- had ontbloot
- hadden ontbloot
- hadden ontbloot
- hadden ontbloot
o.t.t.t.
- zal ontbloten
- zult ontbloten
- zal ontbloten
- zullen ontbloten
- zullen ontbloten
- zullen ontbloten
o.v.t.t.
- zou ontbloten
- zou ontbloten
- zou ontbloten
- zouden ontbloten
- zouden ontbloten
- zouden ontbloten
en verder
- ben ontbloot
- bent ontbloot
- is ontbloot
- zijn ontbloot
- zijn ontbloot
- zijn ontbloot
diversen
- ontbloot!
- ontbloot!
- ontbloot
- ontblotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontbloten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
descubrir | bloot leggen; ontbloten | achter komen; achterhalen; bemerken; bloot leggen; blootleggen; bouwklaar maken; doorvorsen; fileren; naspeuring doen; ontginnen; onthullen; ontmaskeren; ontpoppen; openen; openstellen; opmerken; rechercheren; reveleren; snuffelen; speuren; te weten komen; toegankelijk maken; uitvinden; vrijgeven |