Dutch

Detailed Translations for ontglippen from Dutch to Spanish

ontglippen:

Conjugations for ontglippen:

o.t.t.
  1. ontglip
  2. ontglipt
  3. ontglipt
  4. ontglippen
  5. ontglippen
  6. ontglippen
o.v.t.
  1. ontglipte
  2. ontglipte
  3. ontglipte
  4. ontglipten
  5. ontglipten
  6. ontglipten
v.t.t.
  1. ben ontglipt
  2. bent ontglipt
  3. is ontglipt
  4. zijn ontglipt
  5. zijn ontglipt
  6. zijn ontglipt
v.v.t.
  1. was ontglipt
  2. was ontglipt
  3. was ontglipt
  4. waren ontglipt
  5. waren ontglipt
  6. waren ontglipt
o.t.t.t.
  1. zal ontglippen
  2. zult ontglippen
  3. zal ontglippen
  4. zullen ontglippen
  5. zullen ontglippen
  6. zullen ontglippen
o.v.t.t.
  1. zou ontglippen
  2. zou ontglippen
  3. zou ontglippen
  4. zouden ontglippen
  5. zouden ontglippen
  6. zouden ontglippen
en verder
  1. is mij ontglipt
  2. is jou ontglipt
  3. is hem ontglipt
  4. is ons ontglipt
  5. is jullie ontglipt
  6. is hun ontglipt
diversen
  1. ontglip!
  2. ontglipt!
  3. ontglipt
  4. ontglippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontglippen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bajar afdalen
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
salir heengaan; vertrekken; weggaan
VerbRelated TranslationsOther Translations
apearse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken afklimmen; afstappen; afstijgen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; geraken; omlaagklauteren; omlaagstappen; terecht komen
bajar ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken achteruitgaan; afklimmen; aflopen; afnemen; afstappen; afstijgen; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf klimmen; erafhalen; erop achteruitgaan; eruitgaan; geld inleveren; kelderen; koers zetten naar; lager worden; minder worden; naar beneden brengen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; neerbrengen; neergaan; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaagbrengen; omlaaggaan; omlaagklauteren; omlaagstappen; sterk in waarde dalen; uitstappen; vervoegen; zakken; zich begeven naar
decir algo sin querer ontglippen; ontschieten; ontvallen; per ongeluk zeggen
dejarse libre ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken
descender ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken achteruitgaan; afdalen; afnemen; afrijden; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf rijden; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; minder worden; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; naar beneden vallen; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaaggaan; omlaagkomen; omlaagrijden; omlaagvallen; uitbuiken; uitzakken; vallen; zakken
desembarcarse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken er tussenuit knijpen; er vandoor gaan
escabullirse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken 'm piepen; 'm smeren; afdruipen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; zich stil verwijderen
escapar ontglippen; ontkomen; ontschieten; ontsnappen aan; ontvallen; ontvluchten; per ongeluk zeggen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken achterhouden; achteroverdrukken; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; floepen; gappen; glippen; in ontvangst nemen; inpikken; jatten; krijgen; loskomen; mijden; ontkomen; ontlopen; ontslagen worden; ontsnappen; ontvangen; ontvluchten; ontvreemden; ontwijken; op vrije voeten gesteld worden; opstrijken; pikken; stelen; uit de weg gaan; uitwijken; uitwijken voor iets; verdonkeremanen; verduisteren; vermijden; verspreken; vervreemden; vluchten; vrijkomen; wegfutselen; wegglippen; wegkapen; wegkomen; wegpikken; wegvluchten; zich bevrijden
escapar de ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken in ontvangst nemen; krijgen; mijden; ontlopen; ontvangen; ontwijken; opstrijken; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden
esquivar ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; uitwijken voor iets; vlieden; vluchten; wegvluchten; wijken
evadir ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken loskomen; mijden; ontkomen; ontlopen; ontslagen worden; ontsnappen; ontvluchten; ontwijken; op vrije voeten gesteld worden; uit de weg gaan; uitwijken; uitwijken voor iets; vermijden; vluchten; vrijkomen; wegvluchten
pasar desapercibido ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken naar de vijand overlopen
refugiarse ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken bescherming zoeken; heenkomen; schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen
salir ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zwerven
OtherRelated TranslationsOther Translations
salir uitkomen; uitstromen