Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- opgehitst:
-
ophitsen:
- picar; provocar; desafiar; incitar; estimular; jorobar; animar; suscitar; afrontar; pinchar; instigar; chancear; causar; atormentar; importunar; hostigar; encrespar; soliviantar; escarabajear; dar motivo para; apresurar; correr; impulsar; cazar; rabiar; encender; excitar; atizar; impulsar a; avivar; incitar a; poner en pie; sembrar discordia
- instigación; incitación
- Wiktionary:
Dutch
Detailed Translations for opgehitst from Dutch to Spanish
opgehitst:
-
opgehitst (opgefokt)
excitado; incitado; apresurado; irritado; empujado; atosigado; aguijoneado-
excitado adj
-
incitado adj
-
apresurado adj
-
irritado adj
-
empujado adj
-
atosigado adj
-
aguijoneado adj
-
Translation Matrix for opgehitst:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
aguijoneado | opgefokt; opgehitst | |
apresurado | opgefokt; opgehitst | gauw; gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; ijlings; in allerijl; inderhaast; jachtig; onbedacht; onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend; overhaast; overijld; voorbarig |
atosigado | opgefokt; opgehitst | |
empujado | opgefokt; opgehitst | geduwd; gestoten |
excitado | opgefokt; opgehitst | geagiteerd; levendig; verhit |
incitado | opgefokt; opgehitst | |
irritado | opgefokt; opgehitst | aangebrand; branderig; chagrijnig; driftig; gebelgd; geirriteerd; gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; humeurig; knorrig; misnoegd; nurks; ontevreden; ontstemd; pissig; prikkelbaar; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; verstoord; wrevelig |
Related Words for "opgehitst":
ophitsen:
-
ophitsen (uitlokken; aanleiding geven tot; provoceren; uitdagen)
picar; provocar; desafiar; incitar; estimular; jorobar; animar; suscitar; afrontar; pinchar; instigar; chancear; causar; atormentar; importunar; hostigar; encrespar; soliviantar; escarabajear; dar motivo para-
picar verbe
-
provocar verbe
-
desafiar verbe
-
incitar verbe
-
estimular verbe
-
jorobar verbe
-
animar verbe
-
suscitar verbe
-
afrontar verbe
-
pinchar verbe
-
instigar verbe
-
chancear verbe
-
causar verbe
-
atormentar verbe
-
importunar verbe
-
hostigar verbe
-
encrespar verbe
-
soliviantar verbe
-
escarabajear verbe
-
dar motivo para verbe
-
-
ophitsen (opjagen; jachten; voortjagen; opdrijven)
-
ophitsen (opruien; aanzetten; opfokken; poken; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken)
encender; excitar; atizar; instigar; impulsar a; animar; incitar; apresurar; estimular; avivar; incitar a; poner en pie; sembrar discordia-
encender verbe
-
excitar verbe
-
atizar verbe
-
instigar verbe
-
impulsar a verbe
-
animar verbe
-
incitar verbe
-
apresurar verbe
-
estimular verbe
-
avivar verbe
-
incitar a verbe
-
poner en pie verbe
-
sembrar discordia verbe
-
Conjugations for ophitsen:
o.t.t.
- hits op
- hitst op
- hitst op
- hitsen op
- hitsen op
- hitsen op
o.v.t.
- hitste op
- hitste op
- hitste op
- hitsten op
- hitsten op
- hitsten op
v.t.t.
- heb opgehitst
- hebt opgehitst
- heeft opgehitst
- hebben opgehitst
- hebben opgehitst
- hebben opgehitst
v.v.t.
- had opgehitst
- had opgehitst
- had opgehitst
- hadden opgehitst
- hadden opgehitst
- hadden opgehitst
o.t.t.t.
- zal ophitsen
- zult ophitsen
- zal ophitsen
- zullen ophitsen
- zullen ophitsen
- zullen ophitsen
o.v.t.t.
- zou ophitsen
- zou ophitsen
- zou ophitsen
- zouden ophitsen
- zouden ophitsen
- zouden ophitsen
en verder
- ben opgehitst
- bent opgehitst
- is opgehitst
- zijn opgehitst
- zijn opgehitst
- zijn opgehitst
diversen
- hits op!
- hitst op!
- opgehitst
- ophitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ophitsen (opstoken; opstokerij; aanstoken)
Translation Matrix for ophitsen:
Wiktionary Translations for ophitsen:
ophitsen
Cross Translation:
verb
-
kwaad en opgewonden maken
- ophitsen → azuzar; acuciar; ensañar; agitar; embravecer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ophitsen | → incitar | ↔ abet — to assist or encourage in crime |
• ophitsen | → amotinar | ↔ incite — to rouse, stir up or excite |
• ophitsen | → agitar | ↔ agitieren — aufwiegeln, Unruhe stiften |
• ophitsen | → irritar; acuciar; molestar | ↔ agacer — affecter d’une irritation nerveuse. |
• ophitsen | → perturbar; sacudir | ↔ agiter — Traductions à trier suivant le sens |
• ophitsen | → debatir | ↔ débattre — discuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments. |
• ophitsen | → incitar; acuciar; encresparse | ↔ irriter — mettre en colère. |
• ophitsen | → agitar; perturbar | ↔ troubler — rendre trouble. |
• ophitsen | → conmover; emocionar; agitar; perturbar | ↔ émouvoir — provoquer une émotion. |