Dutch
Detailed Translations for opleiden from Dutch to Spanish
opleiden:
-
opleiden (scholen)
enseñar; capacitarse para; educar; instruir; formar; prepararse para-
enseñar verbe
-
capacitarse para verbe
-
educar verbe
-
instruir verbe
-
formar verbe
-
prepararse para verbe
-
Conjugations for opleiden:
o.t.t.
- leid op
- leidt op
- leidt op
- leiden op
- leiden op
- leiden op
o.v.t.
- leidde op
- leidde op
- leidde op
- leidden op
- leidden op
- leidden op
v.t.t.
- heb opgeleid
- hebt opgeleid
- heeft opgeleid
- hebben opgeleid
- hebben opgeleid
- hebben opgeleid
v.v.t.
- had opgeleid
- had opgeleid
- had opgeleid
- hadden opgeleid
- hadden opgeleid
- hadden opgeleid
o.t.t.t.
- zal opleiden
- zult opleiden
- zal opleiden
- zullen opleiden
- zullen opleiden
- zullen opleiden
o.v.t.t.
- zou opleiden
- zou opleiden
- zou opleiden
- zouden opleiden
- zouden opleiden
- zouden opleiden
en verder
- ben opgeleid
- bent opgeleid
- is opgeleid
- zijn opgeleid
- zijn opgeleid
- zijn opgeleid
diversen
- leid op!
- leidt op!
- opgeleid
- opleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze