Dutch
Detailed Translations for oplichten from Dutch to Spanish
oplichten:
-
oplichten (flitsen; lichten)
disparar el flash; relampaguear; destellar-
disparar el flash verbe
-
relampaguear verbe
-
destellar verbe
-
-
oplichten (besodemieteren; afzetten; misleiden; bedriegen; zwendelen; beduvelen; belazeren; bedonderen)
-
oplichten (lichter worden van kleur)
-
oplichten (bedrogen worden; afzetten; flessen)
Conjugations for oplichten:
o.t.t.
- licht op
- licht op
- licht op
- lichten op
- lichten op
- lichten op
o.v.t.
- lichtte op
- lichtte op
- lichtte op
- lichtten op
- lichtten op
- lichtten op
v.t.t.
- heb opgelicht
- hebt opgelicht
- heeft opgelicht
- hebben opgelicht
- hebben opgelicht
- hebben opgelicht
v.v.t.
- had opgelicht
- had opgelicht
- had opgelicht
- hadden opgelicht
- hadden opgelicht
- hadden opgelicht
o.t.t.t.
- zal oplichten
- zult oplichten
- zal oplichten
- zullen oplichten
- zullen oplichten
- zullen oplichten
o.v.t.t.
- zou oplichten
- zou oplichten
- zou oplichten
- zouden oplichten
- zouden oplichten
- zouden oplichten
en verder
- ben opgelicht
- bent opgelicht
- is opgelicht
- zijn opgelicht
- zijn opgelicht
- zijn opgelicht
diversen
- licht op!
- licht op!
- opgelicht
- oplichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
oplichten (lichter worden)
Translation Matrix for oplichten:
Related Definitions for "oplichten":
Wiktionary Translations for oplichten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• oplichten | → priorizar | ↔ feature — ascribe the greatest importance |
• oplichten | → estafar | ↔ scam — to defraud or embezzle |
• oplichten | → petardear; estafar; timar | ↔ swindle — to defraud someone |
• oplichten | → coger; recoger; alzar; levantar | ↔ aufheben — etwas nehmen, aufnehmen (was auf dem Boden liegt) |
• oplichten | → defraudar; traicionar; estafar; engañar | ↔ betrügen — jemandem absichtlich und böswillig die Unwahrheit sagen |
• oplichten | → timar; estafar | ↔ prellen — die Rechnung in einem Restaurant nicht bezahlen |
• oplichten | → estafar | ↔ escroquer — tirer quelque chose de quelqu’un par fourberie, par dol et manœuvres frauduleux. |
External Machine Translations: