Summary


Dutch

Detailed Translations for opstarten from Dutch to Spanish

opstarten:

opstarten verbe (start op, startte op, startten op, opgestart)

  1. opstarten (in werking stellen)
  2. opstarten

Conjugations for opstarten:

o.t.t.
  1. start op
  2. start op
  3. start op
  4. starten op
  5. starten op
  6. starten op
o.v.t.
  1. startte op
  2. startte op
  3. startte op
  4. startten op
  5. startten op
  6. startten op
v.t.t.
  1. ben opgestart
  2. bent opgestart
  3. is opgestart
  4. zijn opgestart
  5. zijn opgestart
  6. zijn opgestart
v.v.t.
  1. was opgestart
  2. was opgestart
  3. was opgestart
  4. waren opgestart
  5. waren opgestart
  6. waren opgestart
o.t.t.t.
  1. zal opstarten
  2. zult opstarten
  3. zal opstarten
  4. zullen opstarten
  5. zullen opstarten
  6. zullen opstarten
o.v.t.t.
  1. zou opstarten
  2. zou opstarten
  3. zou opstarten
  4. zouden opstarten
  5. zouden opstarten
  6. zouden opstarten
en verder
  1. heb opgestart
  2. hebt opgestart
  3. heeft opgestart
  4. hebben opgestart
  5. hebben opgestart
  6. hebben opgestart
diversen
  1. start op!
  2. start op!
  3. opgestart
  4. opstartend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opstarten

  1. opstarten
    el arranque

Translation Matrix for opstarten:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrancar aanslingeren; aanzwengelen; afdwingen; afrukken; losrukken; ontwringen
arranque opstarten aanzet; gevoel; initiatief; instinct; intuïtie; ontlading; plotselinge uitbarsting
iniciar aansnijden; entameren
VerbRelated TranslationsOther Translations
arrancar in werking stellen; opstarten aandrijven; aansporen; aanvangen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; beginnen; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; inluiden; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; neerhalen; neersabelen; nijpen; ontrukken; onttrekken; ontworstelen; ontwringen; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opwekken; prikkelen; rooien; starten; stimuleren; tornen; uithalen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken; van het lijf trekken; van start gaan; verdringen; wegrukken; zich door te worstelen bevrijden
iniciar in werking stellen; opstarten aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; bezigen; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; hard draven; iets op touw zetten; initiëren; inleiden; inwerken; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; openen; prepareren; regelen; starten; toepassen; van start gaan; voorbereiden op
poner en función in werking stellen; opstarten
poner en marcha in werking stellen; opstarten aanbinden; aandoen; aandraaien; aanknopen; aanmaken; aanzetten; beginnen; initiëren; inschakelen; motiveren; op gang brengen; starten
prender in werking stellen; opstarten aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; betrappen; grijpen; klauwen; pakken; snappen; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verstrikken

Related Translations for opstarten