Dutch
Detailed Translations for optutten from Dutch to Spanish
optutten:
-
optutten (make-up aanbrengen; opsmukken; opmaken)
maquillarse-
maquillarse verbe
-
-
optutten (uitdossen; opdirken; opdoffen)
adornar; engalanar; pulir; embellecer; bruñir; abrillantar; sacar brillo; sacar brillo a-
adornar verbe
-
engalanar verbe
-
pulir verbe
-
embellecer verbe
-
bruñir verbe
-
abrillantar verbe
-
sacar brillo verbe
-
sacar brillo a verbe
-
Conjugations for optutten:
o.t.t.
- tut op
- tut op
- tut op
- tutten op
- tutten op
- tutten op
o.v.t.
- tutte op
- tutte op
- tutte op
- tutten op
- tutten op
- tutten op
v.t.t.
- heb opgetut
- hebt opgetut
- heeft opgetut
- hebben opgetut
- hebben opgetut
- hebben opgetut
v.v.t.
- had opgetut
- had opgetut
- had opgetut
- hadden opgetut
- hadden opgetut
- hadden opgetut
o.t.t.t.
- zal optutten
- zult optutten
- zal optutten
- zullen optutten
- zullen optutten
- zullen optutten
o.v.t.t.
- zou optutten
- zou optutten
- zou optutten
- zouden optutten
- zouden optutten
- zouden optutten
en verder
- ben opgetut
- bent opgetut
- is opgetut
- zijn opgetut
- zijn opgetut
- zijn opgetut
diversen
- tut op!
- tut op!
- opgetut
- optuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze