Dutch
Detailed Translations for overspringen from Dutch to Spanish
overspringen:
-
overspringen (overheen springen)
Conjugations for overspringen:
o.t.t.
- overspring
- overspringt
- overspringt
- overspringen
- overspringen
- overspringen
o.v.t.
- oversprong
- oversprong
- oversprong
- oversprongen
- oversprongen
- oversprongen
v.t.t.
- heb oversprongen
- hebt oversprongen
- heeft oversprongen
- hebben oversprongen
- hebben oversprongen
- hebben oversprongen
v.v.t.
- had oversprongen
- had oversprongen
- had oversprongen
- hadden oversprongen
- hadden oversprongen
- hadden oversprongen
o.t.t.t.
- zal overspringen
- zult overspringen
- zal overspringen
- zullen overspringen
- zullen overspringen
- zullen overspringen
o.v.t.t.
- zou overspringen
- zou overspringen
- zou overspringen
- zouden overspringen
- zouden overspringen
- zouden overspringen
diversen
- overspring!
- overspringt!
- oversprongen
- overspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for overspringen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
pasar por alto | overheen springen; overspringen | achterhouden; iets mislopen; mislopen; missen; over het hoofd zien; overslaan; verhelen; verzwijgen; voorbijzien; weglaten |
saltar | overheen springen; overspringen | afsteken; barsten; een knippend geluid maken; een sprongetje maken; eruit springen; in het oog lopen; induiken; kletteren; losspringen; openspringen; opspringen; opvallen; rammelen; springen; uitspringen; uitsteken |
saltar por encima | overheen springen; overspringen |