Summary


Dutch

Detailed Translations for overtappen from Dutch to Spanish

overtappen:

overtappen verbe (tap over, tapt over, tapte over, tapten over, overgetapt)

  1. overtappen (overhevelen)

Conjugations for overtappen:

o.t.t.
  1. tap over
  2. tapt over
  3. tapt over
  4. tappen over
  5. tappen over
  6. tappen over
o.v.t.
  1. tapte over
  2. tapte over
  3. tapte over
  4. tapten over
  5. tapten over
  6. tapten over
v.t.t.
  1. heb overgetapt
  2. hebt overgetapt
  3. heeft overgetapt
  4. hebben overgetapt
  5. hebben overgetapt
  6. hebben overgetapt
v.v.t.
  1. had overgetapt
  2. had overgetapt
  3. had overgetapt
  4. hadden overgetapt
  5. hadden overgetapt
  6. hadden overgetapt
o.t.t.t.
  1. zal overtappen
  2. zult overtappen
  3. zal overtappen
  4. zullen overtappen
  5. zullen overtappen
  6. zullen overtappen
o.v.t.t.
  1. zou overtappen
  2. zou overtappen
  3. zou overtappen
  4. zouden overtappen
  5. zouden overtappen
  6. zouden overtappen
en verder
  1. is overtapt
  2. zijn overtapt
diversen
  1. tap over!
  2. tapt over!
  3. overgetapt
  4. overtappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overtappen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
llevar de un barril a otro overhevelen; overtappen
transferir overhevelen; overtappen anders boeken; delegeren; disloqueren; geld overmaken; gireren; overboeken; overbrengen; overdragen; overplaatsen; overschrijven; overzenden; overzetten; per postgiro betalen; roeren; standplaats veranderen; transponeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
transponer overhevelen; overtappen overzetten; transponeren
trasladar overhevelen; overtappen brengen; demonteren; disloqueren; iets transporteren; langs brengen; meebrengen; ontmantelen; onttakelen; overzetten; roeren; transponeren; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; wegleiden; wegvoeren
trasvasar overhevelen; overtappen overgieten; overschenken; overstorten; overzetten; transponeren