Dutch
Detailed Translations for overtroeven from Dutch to Spanish
overtroeven:
-
overtroeven (aftroeven)
triunfar; exceder; aventajar; sobrepujar; sobrepasar; eclipsar; sobreponerse a-
triunfar verbe
-
exceder verbe
-
aventajar verbe
-
sobrepujar verbe
-
sobrepasar verbe
-
eclipsar verbe
-
sobreponerse a verbe
-
Conjugations for overtroeven:
o.t.t.
- overtroef
- overtroeft
- overtroeft
- overtroeven
- overtroeven
- overtroeven
o.v.t.
- overtroefde
- overtroefde
- overtroefde
- overtroefden
- overtroefden
- overtroefden
v.t.t.
- heb overtroefd
- hebt overtroefd
- heeft overtroefd
- hebben overtroefd
- hebben overtroefd
- hebben overtroefd
v.v.t.
- had overtroefd
- had overtroefd
- had overtroefd
- hadden overtroefd
- hadden overtroefd
- hadden overtroefd
o.t.t.t.
- zal overtroeven
- zult overtroeven
- zal overtroeven
- zullen overtroeven
- zullen overtroeven
- zullen overtroeven
o.v.t.t.
- zou overtroeven
- zou overtroeven
- zou overtroeven
- zouden overtroeven
- zouden overtroeven
- zouden overtroeven
en verder
- ben overtroefd
- bent overtroefd
- is overtroefd
- zijn overtroefd
- zijn overtroefd
- zijn overtroefd
diversen
- overtroef!
- overtroeft!
- overtroefd
- overtroevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
overtroeven (aftroeven)
Translation Matrix for overtroeven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
contrafallar | aftroeven; overtroeven | |
marcar un tanto a costa de una persona | aftroeven; overtroeven | |
matar con triunfo | aftroeven; overtroeven | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aventajar | aftroeven; overtroeven | |
eclipsar | aftroeven; overtroeven | |
exceder | aftroeven; overtroeven | overbieden; overstijgen; overtreffen |
sobrepasar | aftroeven; overtroeven | afsteken; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; overbieden; overstijgen; overtreffen; overvleugelen; uitspringen; uitsteken; voorbijstreven |
sobreponerse a | aftroeven; overtroeven | |
sobrepujar | aftroeven; overtroeven | overbieden; overstijgen; overtreffen; voorbijstreven |
triunfar | aftroeven; overtroeven | behalen; de overwinning behalen; overwinnen; te boven komen; triomferen; verkrijgen; verslaan; winnen; zegepralen; zegevieren |