Dutch

Detailed Translations for plaatsen from Dutch to Spanish

plaatsen:

plaatsen verbe (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)

  1. plaatsen (deponeren; leggen; zetten; )
  2. plaatsen (leggen; zetten)
    poner; colocar
  3. plaatsen (neerzetten; zetten; bijzetten)
  4. plaatsen (neerleggen; leggen; deponeren; wegleggen)
    poner; meter; colocar; situar; depositar
  5. plaatsen (situeren; zich afspelen)
  6. plaatsen (zetten)
    poner; meter; situar; encajar; engarzar; aplicar; depositar
  7. plaatsen (plaats toekennen)
  8. plaatsen (stationeren; posten; posteren)
  9. plaatsen (iemand onderdak verlenen; onderdak verschaffen; huisvesten; )
  10. plaatsen (monteren en aansluiten; installeren; aanleggen; aanbrengen)

Conjugations for plaatsen:

o.t.t.
  1. plaats
  2. plaatst
  3. plaatst
  4. plaatsen
  5. plaatsen
  6. plaatsen
o.v.t.
  1. plaatste
  2. plaatste
  3. plaatste
  4. plaatsten
  5. plaatsten
  6. plaatsten
v.t.t.
  1. heb geplaatst
  2. hebt geplaatst
  3. heeft geplaatst
  4. hebben geplaatst
  5. hebben geplaatst
  6. hebben geplaatst
v.v.t.
  1. had geplaatst
  2. had geplaatst
  3. had geplaatst
  4. hadden geplaatst
  5. hadden geplaatst
  6. hadden geplaatst
o.t.t.t.
  1. zal plaatsen
  2. zult plaatsen
  3. zal plaatsen
  4. zullen plaatsen
  5. zullen plaatsen
  6. zullen plaatsen
o.v.t.t.
  1. zou plaatsen
  2. zou plaatsen
  3. zou plaatsen
  4. zouden plaatsen
  5. zouden plaatsen
  6. zouden plaatsen
en verder
  1. ben geplaatst
  2. bent geplaatst
  3. is geplaatst
  4. zijn geplaatst
  5. zijn geplaatst
  6. zijn geplaatst
diversen
  1. plaats!
  2. plaatst!
  3. geplaatst
  4. plaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for plaatsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
apartar afdraaien; afwenden; afzwenken; opzij leggen; wegdraaien
aplicar toedienen
clasificar rangschikken; rangschikking
colocar neerzetten
depositar neerzetten
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
destinar detacheren
fijar vastzetten
publicar publiceren; uitgeven
VerbRelated TranslationsOther Translations
alojarse herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen inwonen; leven; logeren; onderkomen vinden; resideren; verblijven; wonen
aparcar plaatsen; posten; posteren; stationeren parkeren
apartar herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen afkeren; afscheiden; afschuiven; afsplitsen; afwenden; afwentelen; afzonderen; apart zetten; bewaren; draaien; isoleren; loskrijgen; losmaken; lostornen; opsturen; opzij leggen; posten; sturen; toezenden; tornen; uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uithalen; uittrekken; verzenden; wegsturen; wegzenden; wegzetten; wenden; zwenken
aplicar plaatsen; zetten aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; deponeren; gebruik maken van; gebruiken; insmeren; leggen; toepassen; uitwrijven; utiliseren
clasificar herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen arrangeren; classificeren; ficheren; groeperen; indelen; klasseren; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; schiften; sorteren; systematiseren; uitzoeken
colocar bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; wegleggen; zetten; zich afspelen aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neppen; omlijnen; onderuit halen; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren
colocarse plaatsen; posten; posteren; stationeren inleggen; inrichten; insluipen; installeren; invoegen; neerleggen; onderuit halen; ongemerkt binnendringen; tussenleggen
componer plaatsen; posten; posteren; stationeren aandoen; berokkenen; componeren; in het leven roepen; maken; muziek componeren; neerleggen; onderuit halen; op muziek zetten; scheppen; toonzetten; tot stand brengen; veroorzaken; voor elkaar krijgen
construir aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen aanbouwen; arrangeren; bebouwen; bijbouwen; bouwen; construeren; expanderen; iets op touw zetten; in elkaar timmeren; ineentimmeren; inrichten; installeren; metselen; opbouwen; openen; regelen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
dar alojamiento herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
deponer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afwijzen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren
depositar bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; betrappen; bewaren; bijstorten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerleggen; omlijnen; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; seponeren; snappen; storten; tussenleggen; verneuken
depositar sobre deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten bewaren; neerleggen; onderuit halen; opzij leggen; wegzetten
derribar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afbreken; begeven; bomen kappen; breken; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; ruineren; slopen; smijten; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen
desarrollarse plaatsen; situeren; zich afspelen afwisselen; evolueren; graven; herzien; ontluiken; ontplooien; ontwikkelen; opbloeien; opdelven; opgraven; scheppen; tot wasdom komen; veranderen; verwisselen; wijzigen; zich ontsluiten
destinar deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten inleggen; inrichten; installeren; invoegen; loskrijgen; losmaken; lostornen; neerleggen; onderuit halen; tornen; tussenleggen; uithalen; uittrekken
determinar plaats toekennen; plaatsen bepalen; bestemmen; determineren; een ereteken geven; onderscheiden; van elkaar onderscheiden; vaststellen
encajar plaatsen; zetten aanpraten; aansmeren; bijpassen; deponeren; ineenschuiven; inpassen; klemmen; knellen; leggen; neerleggen; omklemmen; onderuit halen; passen; passen in
engarzar plaatsen; zetten neerleggen; onderuit halen
establecer plaats toekennen; plaatsen aanstellen; arrangeren; benoemen; bepalen; bouwen; construeren; determineren; iets op touw zetten; initiëren; inrichten; installeren; instellen; invoeren; koloniseren; op gang brengen; oprichten; optrekken; overeindzetten; regelen; settelen; stichten; vaststellen; vestigen
estacionar deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten inrichten; installeren; parkeren
estar echado plaatsen; posten; posteren; stationeren
fijar plaats toekennen; plaatsen aan elkaar bevestigen; aanhechten; bepalen; betrappen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; fiksen; gebieden; gelasten; goedmaken; hechten; herstellen; iets vastkleven; kleven; maken; pinnen; plakken; rechtzetten; repareren; snappen; spelden; vastbinden; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vaststellen; vastzetten; verbinden; verzekeren; voorschrijven
habitar herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen bewonen; inwonen; leven; logeren; resideren; verblijfplaats hebben; verblijven; wonen
hospedar herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen
hospedarse herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen inwonen; logeren; onderkomen vinden; overnachten
instalar plaatsen; posten; posteren; stationeren aanbinden; aanknopen; aanstellen; afstemmen; beginnen; benoemen; inaugureren; inhuldigen; initiëren; inrichten; installeren; instellen; inwijden; op gang brengen; plechtig bevestigen
localizar plaats toekennen; plaatsen kalibreren; lokaliseren; opsporen; traceren; vinden
meter deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; wegleggen; zetten aantasten; aanvreten; bederven; bergen; beschadigen; deponeren; inprikken; leggen; opruimen
mover deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten beroeren; bewegen; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; lopen; mixen; mobiliseren; neerleggen; omroeren; onderuit halen; ontroeren; opschudden; raken; roeren; stappen; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zich verplaatsen; zich voortbewegen
poner bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaats toekennen; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; offreren; onderuit halen; presenteren; regelen; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen
publicar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; doen verschijnen; neerleggen; onderuit halen; openbaar maken; openbaren; oplezen; per advertentie aankondigen; posten; proclameren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
situar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaats toekennen; plaatsen; situeren; stationeren; wegleggen; zetten; zich afspelen kalibreren; neerleggen; onderuit halen
ubicar plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren neerleggen; onderuit halen
vivir en casa de una persona herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen inwonen
- zetten

Related Words for "plaatsen":


Synonyms for "plaatsen":


Related Definitions for "plaatsen":

  1. begrijpen waar het mee te maken heeft1
    • ik kan die opmerking wel plaatsen1
  2. het een plek geven1
    • waar heb je die kast geplaatst?1

Wiktionary Translations for plaatsen:

plaatsen
verb
  1. op een bepaalde plaats zetten

Cross Translation:
FromToVia
plaatsen colocar; poner; situar place — to put in a specific location
plaatsen poner; colocar; situar put — to place something somewhere
plaatsen colocar stellensenkrecht, mit den Fuß den Boden, einen bestimmten Platz oder Gegenstand berührend, in eine bestimmte oder übliche Position bringen
plaatsen firmar; subscribir; suscribir zeichnen — (transitiv) unterzeichnen
plaatsen aplicar appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
plaatsen poner; meter; colocar mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
plaatsen dar lugar a; ocasionar; acomodar; situar; identificar situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.

plaats:

plaats [de ~] nom

  1. de plaats (locatie; plek)
    la localidad; el lugar; el sitio; el espacio; la posición; el punto; el puesto; el asiento; el patio; la zona
  2. de plaats (landstreek; gebied; regio; )
    la región; la zona; la comarca

Translation Matrix for plaats:

NounRelated TranslationsOther Translations
asiento locatie; plaats; plek bank; bezinksel; bijeenkomst; boeking; boekstuk; bril; crapaud; dik; drab; droesem; fauteuil; gestoelte; grondsop; inschrijving; luie stoel; makkelijke stoel; manifestatie; moer; samenkomst; stoel; troon; vergadering; zetel; zetsel; zitbank; zitplaats; zitting
comarca gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek aardigheid; district; gebied; gein; geintje; gekheid; gewest; gordel; grapje; hoek; kanton; lolletje; oord; pretje; provincie; rayon; rayon van een bedrijf; regio; ressort; scherts; streek; terrein; territorium; zone
espacio locatie; plaats; plek Space; heelal; interim; kloof; opening; ruimte; spatie; spleet; tussenpoos; tussenruimte; tussentijd; uitsparing; universum; wereldruimte
localidad locatie; plaats; plek
lugar locatie; plaats; plek buurtschap; gat; gehucht; hoek; oord; streek
patio locatie; plaats; plek binnenplaats; cour; hof; hofje; patio
posición locatie; plaats; plek beschouwing; bewering; gezichtshoek; gezichtspunt; houding; invalshoek; inzicht; ligging; oogpunt; perspectief; positie; stand van het lichaam; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; thema; visie; zienswijs
puesto locatie; plaats; plek ambt; arbeidsplaats; betrekking; functie; kraam; kraampje; raadszetel; stalletje; stand; standoord
punto locatie; plaats; plek hechting; punt; tijdstip; vasthechting
región gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek aardigheidje; bouwterrein; cacheregio; district; gebied; gebiedsdeel; gewest; gordel; hoek; kanton; kavel; oord; perceel; presentje; provincie; rayon; regio; ressort; rijksdeel; streek; terrein; territorium; zone
sitio locatie; plaats; plek accommodatie; beleg; belegering; hoek; onderbrenging; onderdak; oord; plekje; site; streek; website
zona gebied; gewest; gouw; landstreek; locatie; oord; plaats; plek; regio; streek aardigheidje; bouwterrein; district; gebied; gebiedsdeel; gordel; hoek; kanton; kavel; leefgebied; oord; perceel; presentje; regio; rijksdeel; streek; terrein; territorium; zone; zône
- locatie; plek; punt
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
punto point
ModifierRelated TranslationsOther Translations
puesto corpulent; dik; gelegd; gezet; lijvig; opgezet dier; zwaarlijvig

Related Words for "plaats":


Synonyms for "plaats":


Related Definitions for "plaats":

  1. punt in een volgorde1
    • hij eindigde op de tweede plaats1
  2. stad of dorp1
    • Amstelveen is een grote plaats1
  3. bepaalde ruimte of punt in de ruimte1
    • op deze plaats blijf ik zitten1

Wiktionary Translations for plaats:

plaats
noun
  1. een bepaalde ruimte of een bepaald punt in de ruimte

Cross Translation:
FromToVia
plaats ubicación; lugar location — place
plaats lugar; sitio place — location, position
plaats → [[punto de encuentro]] point — location or place
plaats ranking ranking — placement in a list
plaats plaza square — open space in a town
plaats plaza Platz — weitläufige, offene Fläche, die als Betätigungs-,Veranstaltungs-, Erholungs- oder Versammlungsort dient
plaats plaza Platz — ein bestimmter Ort oder eine bestimmte Stelle
plaats plaza PlatzStelle, an der man sitzen oder stehen kann (Sitzplatz)
plaats plaza Platzohne Plural: verfügbarer Raum
plaats posición PositionOrt, Standort
plaats sitio; lugar Stelle — allgemeiner Ausdruck für einen Platz auf diversen Oberflächen
plaats pasaje; parte StelleAbschnitt in einem Text, Musikwerk
plaats posición StellungSchach: Gesamteigenschaften einer konkreten Spielsituation
plaats ciudad; población; urbe citéville, surtout quand on vouloir en faire ressortir l’importance.
plaats patio; corral; corte courespace découvert qui dépendre d’une maison, d’un hôtel, etc., et qui est entourer de murs ou de bâtiments.
plaats empleo emploiusage qu’on fait de quelque chose.
plaats sitio; lugar endroit — Partie bien déterminée d’un espace, d’une chose ou d’un corps.
plaats función; cargo; oficio; empleo fonction — Activité qui tend à un but précis
plaats lugar; sitio lieuportion de l’espace, soit prise en elle-même, soit considérée par rapport à ce qui l’occuper.
plaats aldea; pueblo; lugar; domicilio; sitio localitélieu habité.
plaats servicio; almacén; depósito; cargo; función; oficio; empleo office — Fonction, emploi
plaats habitación; cuarto; cámara pièce — Partie d’un logement
plaats servicio serviceétat, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité.
plaats ciudad; población; urbe ville — Zone urbaine fortement peuplée dans laquelle se concentre la majorité des activités humaines d’un pays

Related Translations for plaatsen