Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. rechtzetten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for rechtzetten from Dutch to Spanish

rechtzetten:

rechtzetten verbe (zet recht, zette recht, zetten recht, rechtgezet)

  1. rechtzetten (repareren; herstellen; fiksen; maken; goedmaken)
  2. rechtzetten (goedmaken; rechtstrijken)
  3. rechtzetten (rectificeren)

Conjugations for rechtzetten:

o.t.t.
  1. zet recht
  2. zet recht
  3. zet recht
  4. zetten recht
  5. zetten recht
  6. zetten recht
o.v.t.
  1. zette recht
  2. zette recht
  3. zette recht
  4. zetten recht
  5. zetten recht
  6. zetten recht
v.t.t.
  1. heb rechtgezet
  2. hebt rechtgezet
  3. heeft rechtgezet
  4. hebben rechtgezet
  5. hebben rechtgezet
  6. hebben rechtgezet
v.v.t.
  1. had rechtgezet
  2. had rechtgezet
  3. had rechtgezet
  4. hadden rechtgezet
  5. hadden rechtgezet
  6. hadden rechtgezet
o.t.t.t.
  1. zal rechtzetten
  2. zult rechtzetten
  3. zal rechtzetten
  4. zullen rechtzetten
  5. zullen rechtzetten
  6. zullen rechtzetten
o.v.t.t.
  1. zou rechtzetten
  2. zou rechtzetten
  3. zou rechtzetten
  4. zouden rechtzetten
  5. zouden rechtzetten
  6. zouden rechtzetten
en verder
  1. is rechtgezet
  2. zijn rechtgezet
diversen
  1. zet recht!
  2. zet recht!
  3. rechtgezet
  4. rechttzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rechtzetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
arreglar afhandelen; ordenen; schikken
fijar vastzetten
VerbRelated TranslationsOther Translations
arreglar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren aanzuiveren; afdoen; afspreken; arrangeren; bedisselen; bereiden; betalen; bijleggen; brouwen; fatsoeneren; gereedmaken; goedmaken; herstellen; hervinden; iets op touw zetten; iets regelen; iets toebereiden; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; inrichten; installeren; klaarmaken; klaren; klusje opknappen; klussen; meubileren; nabetalen; opknappen; prepareren; regelen; renoveren; repareren; restaureren; ruzie afsluiten; schikken; terugvinden; vereffenen; vernieuwen; voldoen; zich voegen
corregir fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtstrijken; rechtzetten; rectificeren; repareren beproeven; beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; heroveren; herstellen; hervinden; herzien; keuren; onderzoeken; renoveren; repareren; restaureren; terugvinden; testen; verbeteren; vernieuwen
fijar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren aan elkaar bevestigen; aanhechten; bepalen; betrappen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; gebieden; gelasten; hechten; iets vastkleven; kleven; pinnen; plaats toekennen; plaatsen; plakken; snappen; spelden; vastbinden; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vaststellen; vastzetten; verbinden; verzekeren; voorschrijven
modificar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren afwisselen; amenderen; bewerken; hernieuwen; herzien; modificeren; omwerken; opnieuw doen; overdoen; veranderen; verbouwen; vertimmeren; verwisselen; wijzigen
poner recto goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten; rectificeren ding rechtzetten
reajustar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
rectificar goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten; rectificeren beteren; bijwerken; corrigeren; ding rechtzetten; gelijkrichten; goedmaken; herstellen; herzien; in goede banen leiden; rechttrekken; renoveren; repareren; verbeteren
remendar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren afwisselen; herzien; in het leven roepen; klusje opknappen; klussen; maken; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; renoveren; restaureren; scheppen; tot stand brengen; veranderen; verstellen; verwisselen; voor elkaar krijgen; wijzigen
reparar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; rectificeren; repareren afwisselen; beteren; bijwerken; corrigeren; gezond maken; goed gaan; goedmaken; hernieuwen; herstellen; herstructureren; herzien; het goed maken; hotfix; hotfixpakket; in het leven roepen; maken; renoveren; repareren; restaureren; scheppen; tot stand brengen; veranderen; verbeteren; vernieuwen; verstellen; verwisselen; voor elkaar krijgen; wijzigen
restablecer rechtzetten; rectificeren heroveren; herstellen; hervinden; opnieuw instellen; repareren; restaureren; terugbezorgen; terugvinden; vernieuwen
restaurar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; rectificeren; repareren hernieuwen; heroveren; herstellen; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; opknappen; renoveren; repareren; restaureren; terugzetten; verbeteren; vernieuwen; wederopbouwen

Wiktionary Translations for rechtzetten:

rechtzetten
verb
  1. met juiste informatie een misverstand corrigeren

Cross Translation:
FromToVia
rechtzetten rectificar rectify — to correct or amend something
rechtzetten levantar; parar stand up — bring something up and set it into a standing position

Related Translations for rechtzetten